𝗗𝗡𝗔-𝗼𝗻𝗱𝗲𝗿𝘇𝗼𝗲𝗸 𝘁𝗼𝗼𝗻𝘁 𝗮𝗮𝗻: 6-𝗷𝗮𝗿𝗶𝗴𝗲 𝗷𝗼𝗻𝗴𝗲𝗻 𝗴𝗲𝗯𝗲𝘁𝗲𝗻 𝗱𝗼𝗼𝗿 𝗽𝗿𝗼𝗯𝗹𝗲𝗲𝗺𝘄𝗼𝗹𝗳 𝗕𝗿𝗮𝗺
Uit DNA-onderzoek blijkt dat probleemwolf GW3237m, beter bekend onder de naam Bram, het dier is geweest dat op 30 juli een 6-jarig kind op de Utrechtse Heuvelrug heeft gebeten.
𝗗𝗡𝗔-𝗼𝗻𝗱𝗲𝗿𝘇𝗼𝗲𝗸 𝘁𝗼𝗼𝗻𝘁 𝗮𝗮𝗻: 6-𝗷𝗮𝗿𝗶𝗴𝗲 𝗷𝗼𝗻𝗴𝗲𝗻 𝗴𝗲𝗯𝗲𝘁𝗲𝗻 𝗱𝗼𝗼𝗿 𝗽𝗿𝗼𝗯𝗹𝗲𝗲𝗺𝘄𝗼𝗹𝗳 𝗕𝗿𝗮𝗺
Uit DNA-onderzoek blijkt dat probleemwolf GW3237m, beter bekend onder de naam Bram, het dier is geweest dat op 30 juli een 6-jarig kind op de Utrechtse Heuvelrug heeft gebeten.
De Finno-Oegrische talen
Deze door Cornelis de Bruijn getekende Samojeed sprak een Oeraalse taal.Even een blogje, in allerijl geschreven. Het nieuwtje is te leuk om te laten liggen, hoewel ik deze vrijdagavond eigenlijk iets anders te doen heb. In haast dus. Hop.
Finno-Oegrische talen
David Reich, een van de bekendste DNA-onderzoekers (Nobelprijs 2028), heeft een artikel gepubliceerd waarin hij aantoont dat de Finno-Oegrische talen heel ver uit het oosten komen. Dit verdient wel even wat toelichting.
Om concreet te beginnen: probeer de Netflix-serie Sorjonen eens te volgen zonder ondertiteling. De gemiddelde Nederlander of Vlaming zal er geen woord van begrijpen, terwijl diezelfde TV-kijker vroeg of laat wel wat woorden herkent in een Franse, Duitse of Italiaanse TV-serie. Dat komt omdat Sorjonen in het Fins is, omdat het Fins (net als het Ests en het Hongaars) een Finno-Oegrische taal is, en wij in Europa gewend zijn aan Indo-Europese talen. Finno-Oegrische talen zijn buitenbeentjes en doet roept de vraag op naar de herkomst.
Het was al bekend dat die in het oosten moet worden gezocht, want de Finno-Oegrische talen behoren tot de grotere familie van de Oeraalse talen. Die worden gesproken in Noord-Rusland. Reich c.s. hebben nu vastgesteld dat de sprekers van de Finno-Oegrische talen niet uit die regio komen, maar uit een veel oostelijker gebied, zeg maar Siberië. Verder lijkt het erop dat de eerste sprekers van Finno-Oegrische proto-taal daar tot 2000 v.Chr. woonden. Toen begon een westwaartse migratie, waarvan de laatste fase de aankomst van de Magyaren in Hongarije was, ergens in de tiende eeuw na Chr..
Wat is nou zo interessant?
Nu worden dit soort claims wel vaker gedaan. Ruim een jaar geleden was er de claim dat het Proto-Indo-Anatolisch, de “moeder” van de Indo-Europese en de Anatolische talen, via DNA-bewijs kon worden geplaatst bezuiden de Kaukasus. Dat was van begin af aan een heel rare claim, omdat het een zeer ongebruikelijke migratieroute (noordwaarts over de Kaukasus) veronderstelde. Bovendien was het DNA-bewijs gebaseerd op veertien mensen, en weerlegden de aanhangers van de nieuwe hypothese de argumenten voor een meer conventioneel “land van herkomst” niet. Een half bewijs dus maar – ik legde het hier uit.
Reichs onderzoek is beter. Het is namelijk gebaseerd op het genetisch materiaal van een kleine 1200 mensen. Minstens even belangrijk is dat de route die de mensen naar het westen hebben gevolgd, een bekende is: we weten al heel lang dat nomaden vrijwel altijd westwaarts trekken door Eurazië, zeg maar van het droge Siberië naar het aantrekkelijker Oekraïne. Er zijn, vergeleken met de wonderlijke claim van vorig jaar, geen gekke zaken verondersteld.
Dit wil niet zeggen dat we Reich nu meteen moeten geloven. De relatie tussen taalkunde, geschiedenis en archeologie is lange tijd wat onhandig geweest en nu komt het DNA erbij. De claim over het Proto-Indo-Anatolisch toont al dat de verschillende soorten bewijsmateriaal nog steeds niet goed op elkaar zijn afgestemd en dat er ook onvoldragen onderzoek wordt gepubliceerd.noot Dat is het immers, als je wel argumenten vóór je stelling aandraagt maar niet ingaat op de argumenten er tegen. En bedenk: een taal kan zich verspreiden zonder migratie. Allemaal complicaties, allemaal zaken waarover vast nog zal worden gesproken. Maar Reichs claim is gebaseerd op redelijk veel data en veronderstelt bovendien geen gekke routes. Dit is een interessante claim.
#AnatolischeTalen #DavidReich #DNAOnderzoek #Estland #Finland #FinnoOegrischeTalen #Hongarije #IndoEuropeseTalen #Magyaren #OeraalseTalen #Rusland #Siberië #taalkunde
De persoonlijke faits divers (39)
Opgraving in Turuñuelo (©IAM-CSIC)Deze aflevering in de onregelmatig verschijnende reeks faits divers, de negenendertigste alweer, bevat vooral nieuws dat eigenlijk totaal onbelangrijk is en vermoedelijk alleen mijzelf boeit (Apeldoorn), inspireert (vissaus), irriteert (Egypte), fascineert (Tartessos) en vleit (doorlezen tot het einde).
***
Apeldoorn
Wie van Barneveld naar Apeldoorn fietst, komt over de Asselse Heide. Daar zijn nog de kuilen te zien waar mensen ooit de klapperstenen vonden waaruit ze ijzeroer wonnen. De Veluwse beekjes en de later aangelegde sprengen zijn eveneens ijzerhoudend.noot Ik hoorde nog vorige week iemand vertellen dat haar broer ergens in de jaren zeventig in het ijzerhoudende water was gevallen en dat diens kleren niet meer schoon te wassen waren. Aan de andere kant van Apeldoorn, in de richting van de IJssel, lagen drassige gebieden, waar moeraserts werd gewonnen. Omdat de plek dus quasi-letterlijk drijft op ijzer, speculeerden de medewerkers van het toenmalige archeologisch museum Moerman een halve eeuw geleden dat het erts via Apeldoorn verhandeld moest zijn geweest met het Romeinse leger, dat gestationeerd was aan de Rijn bij Arnhem. Het was immers slechts een dag lopen van producent naar consument.
Nu konden de museummedewerkers dat wel bedenken, maar destijds ontbrak in Apeldoorn ieder bewoningsspoor uit de Romeinse tijd. Een jaar of wat geleden vond men in het westen van de huidige stad echter bewijs voor een voor Germaanse begrippen vrij grote nederzetting. Als ik me goed herinner, werd dat toen ook meteen met de ertshandel in verband gebracht. Inmiddels is er ook bewijs dat er boeren hebben gewoond in Apeldoorn.
Groot nieuws is dit vanzelfsprekend niet. Het is slechts dataverwerving en dataverwerving is een voorwaarde voor wetenschap en geen wetenschap. Maar als oud-Apeldoorner vind ik dit dus wel leuk.
Vissaus
Nog een trivialiteit, al is het een serieuze: onderzoekers hebben de samenstelling van antieke vissaus (garum) ontdekt, waarbij de crux is dat ze niet alleen graten vonden in de kuipen waarin de vis wekenlang lag te rotten, maar dat ze die graten ook nog geschikt konden maken voor DNA-onderzoek. Met dit onderzoek worden geen grote sociaalwetenschappelijke vragen opgelost of zelfs maar gesteld, maar het is een nieuw soort inzicht, mogelijk door nieuwe methoden. En dat is wetenschappelijke vernieuwing.
Voor wie nu zelf vissaus wil maken: sommige producenten gebruikten ansjovis, andere sardine, en daarnaast maakte men gebruik van sprot en okselzeebrasem. Die smurrie stinkt behoorlijk, dus mijn advies is: haal een fles Vietnamese vissaus bij uw toko.
Geen vissaus. wel vis (Archeologisch museum, Sousse)Egypte
Een claim die veel media haalde: een Brits onderzoeksteam slaagde erin het vrijwel complete DNA van een oude Egyptenaar uit te lezen en deed isotopenonderzoek, zodat ze veel over de overledene te weten konden komen. Inclusief het feit dat die onder zijn voorouders ook Mesopotamiërs had. Alle bombarie kan echter niet verhullen dat er weinig nieuws was. Het enige nieuwe is dat voor het eerst antiek Egyptisch genoom vrijwel compleet is uitgelezen. Men is dus verder dan ooit gelopen langs een al bekende weg, zeg maar een soort afstandsrecord. Zoiets is eigenlijk alleen relevant voor de laboratoriummensen, zoals het behalen van het hoogste punt van een nieuw huis alleen interessant is voor bouwvakkers.
Daniel Soliman van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden geeft in De Volkskrant bovendien als commentaar dat we aan één Egyptenaar niet zo veel hebben. Wat we nodig hebben, is een representatieve steekproef van de gehele bevolking. Wat we zeker niet nodig hebben, is berichtgeving waarin het enige nieuwsfeit bestaat uit een laboratorium-record. Terwijl je van wetenschap blij kunt worden, trokken de onderzoekers nu de aandacht tot geen enkel nieuw inzicht, boden ze antwoord op geen enkele vraag en riepen ze enkel een gevoel op van verveling.
Spanje
In Spanje tonen ze hoe het beter kan. Archeologen herkennen daar in het zuiden een IJzertijdcultuur die ze Tartessos noemen, naar een uit Griekse bronnen bekende halflegendarische stad voorbij de Zuilen van Herakles. Rond 500 v.Chr. verplaatste het Tartessische kerngebied zich van de vallei van de Guadalquivir naar het noorden, naar de Guadiana. Een van de belangrijkste opgravingen daar in het binnenland is Turuñuelo, waar onlangs een zuil is opgegraven van marmer, en dat bleek helemaal van het eiland Marmara afkomstig.
Die pilaar is natuurlijk slechts dataverwerving en het dagdagelijkse proces van normale wetenschap vormt geen nieuws. Je kunt het echter gebruiken om de aandacht te trekken naar iets wezenlijkers, en kijk: de Spaanse media plaatsen de vondst wél in een bredere context, namelijk het groeiende bewijs voor de uitgestrektheid van de antieke handelsnetwerken. Door Griekse kooplieden vervoerde producten bereikten niet alleen de Andalusische kust, maar ook het binnenland.
Ik ga nog een stap verder. Aangezien je dezelfde route in twee richtingen kunt afleggen, benadrukt deze conclusie de noodzaak dat we bij het analyseren van de Griekse cultuur meer dan ooit rekening moeten houden met invloeden uit Iberië.
Vanitas vanitatum
Tot slot: ik ben onlangs geïnterviewd in het wetenschapsprogramma van de Amsterdamse stadsomroep Salto. U kunt het hier beluisteren. Wat ik niet zag aankomen maar superleuk vind, is dat Science Guide, zeg maar de online-krant van de Nederlandse universiteiten, het oppikte. En ik zou een slechte leugenaar zijn als ik ontkende te hebben gebloosd toen ik las dat deze blog een snoepwinkel is voor Oudheidliefhebbers en misschien wel een van de mooiste in ons taalgebied. U leest het verhaal hier en als de betaalmuur te hoog blijkt, leest u het daar.
#Apeldoorn #DNAOnderzoek #FaitsDivers #garum #ijzer #isotopenonderzoek #Spanje #Tartessos #Turuñuelo #vanitasVanitatum
Paleoproteomics
Karthaagse munt uit Iberië; dankzij paleoproteomics is vast te stellen welke olfantensoort dit is (British Museum)Ik heb al vaker geblogd over bioarcheologische onderwerpen, zoals het DNA-onderzoek en het isotopenonderzoek. Over antieke eiwitten (proteïnen) heb ik het echter nog niet gehad, maar die zijn wel de moeite waard. Het is bijvoorbeeld mogelijk om in antiek aardewerk na vele eeuwen nog sporen te vinden van bijvoorbeeld zuivel. Zo kunnen onderzoekers uitspraken doen over de toenmalige voeding, wat weer kan leiden tot inzicht in de toenmalige volksgezondheid. Ook zijn uitspraken mogelijk over antieke ziektes. Een team uit Nottingham is er bijvoorbeeld in augustus 2023 in geslaagd om oeroude antistoffen te identificeren in het tandglazuur van iemand die ooit afweer had opgebouwd tegen het virus dat de ziekte van Pfeiffer veroorzaakt.
De monsters zijn niet alleen uit tandglazuur te nemen, maar ook uit botmateriaal, tandsteen, keramiek, textiel, perkament en papyrus. Een van de voordelen van dit type onderzoek, dat wel wordt aangeduid als paleoproteomics, is dat eiwitten opvallend goed bewaard blijven. Eitwitonderzoekers kunnen daardoor dieper het verleden in dan bijvoorbeeld hun collega’s die zich bezighouden met antiek DNA.
Massaspectroscopie
Dit type onderzoek is jong. Om macromoleculen als eiwitten te analyseren is namelijk een betrekkelijk nieuwe techniek verondersteld, die de onderzoekers aanduiden als massaspectroscopie. Die naam is een beetje misleidend. Bij spectroscopie bepalen analisten de samenstelling van een monster door er licht op te werpen; het monster weerkaatst dat licht op verschillende golflengten, die verraden waaruit het monster bestaat. Massaspectroscopie heeft hiermee niets te maken; het gaat niet om golflengtes.
Ik ben nu een beetje buiten mijn veld, maar zal proberen uit te leggen hoe het wel werkt. (Ik houd me aanbevolen voor verbetering.) Bij massaspectroscopie sublimeren analisten een monster – het verandert dus in één klap van een vaste stof in een gas zonder de gebruikelijke tussenstap van vloeistof – en ioniseren het. Doordat elk geïoniseerd atoom in een magnetisch veld een eigen baan volgt, raken ze de detector op verschillende plaatsen, en daarmee hebben we de signatuur van het monster. Dat signatuur is dus niet gebaseerd op golflengte maar op massa en lading.
Een van de eerste oudheidkundige toepassingen van massaspectroscopie was bij koolstofdateringen. Traditioneel werkten analisten met geigertellers en dat kon uren, dagen duren. De waarschijnlijkheidsmarges waren breed. Nu sublimeren ze het monster en hebben ze snel een meting met een smalle marge; de scherpe datering van de Lijkwade van Turijn is het beroemd vroeg voorbeeld.
Eiwitten
Het sublimeren van een monster is redelijk verwoestend. Eind vorige eeuw slaagden scheikundigen er echter in de methode te verfijnen door het monster vloeibaar te maken. Dit heet zachte ionisatie. Bijkomend voordeel was dat de monsters nog kleiner konden zijn. De ontwerpers van deze methode kregen daarvoor in 2002 de Nobelprijs.
Hiermee was de analyse van oer-, oeroude eiwitten binnen handbereik gekomen en verwierven oudheidkundigen een nieuw venster op de wijze waarop mensen in de Prehistorie, Oudheid en Middeleeuwen omgingen met dieren en met hun leefomgeving. Ook paleontologen hebben een schat aan informatie gekregen.
Onlangs heeft het Metropolitan Museum in New York zestien honderden tot duizenden jaren oude ivoren voorwerpen laten onderzoeken door een laboratorium in Bordeaux. Daarbij volstonden superkleine monsters, die hooguit enkele nanogrammen wogen. Evengoed viel een massaspectrogram te maken waarin allerlei aminozuren herkenbaar waren, waarmee viel vast te stellen van welke dieren het ivoor afkomstig was: een laatmiddeleeuws schaakstuk bleek bijvoorbeeld gemaakt te zijn van de tanden van een potvis. Andere voorwerpen waren gemaakt van het gewei van een hertachtige.
–achtige: hier zit vooralsnog een probleem. We zouden preciezer willen zijn: er bestaan vele tientallen hertensoorten, die ruwweg dezelfde aminozuursequenties hebben. De uitdaging waarvoor de onderzoekers staan, is het verfijnen van de database.
Paleoproteomics en olifanten
Wat ons brengt bij de Afrikaanse olifanten. Het ivoor van hun slagstanden lijkt sterk op dat van nijlpaarden. Het is met ramanspectroscopie, waarover ik al eerder schreef, uit elkaar te houden, maar inmiddels is de paleoproteomische database verbeterd.
En daarmee komt de oplossing in zicht voor dat grote raadsel der antieke krijgsgeschiedenis, dat uiterst der oudheidkunde: welke olifanten zetten de Ptolemaïsche Egyptenaren en Karthagers in? Zeker geen Indische olifanten, maar welke Afrikaanse soort? De grote savanneolifant, die is uit te rusten met torens, of de kleinere bosolifant, die eerder een groot uitgevallen soort paard is? Ik heb het vraagstuk al eens uitgelegd; het lijkt vervuild te zijn geraakt door een opmerking van de geschiedschrijver Polybios, die ergens opmerkt dat de Egyptische olifanten kleiner waren dan de Indische olifanten van hun tegenstanders. Dat zou duiden op bosolifanten, en er is geopperd dat savanneolifanten moeilijker te trainen zouden zijn. Die hypothese is vervolgens een quasi-zekerheid geworden, door iedereen overgeschreven en naverteld, maar nooit getoetst.
Er is op verschillende plaatsen Karthaags ivoor gevonden, en we zullen de uitkomst binnen een paar jaar wel horen. Ik ben benieuwd. Want het is toch wel opvallend dat de olifanten waarom Hannibal zo beroemd is geworden, in geen enkele veldslag een beslissende rol hebben gespeeld: op de Povlakte schrikten ze de Romeinen niet af en in Zama sloegen ze op hol. Misschien waren het kleine bosolifanten waar de Hannibals tegenstanders niet bang voor waren, wellicht waren het – daarop duidt het eerste DNA-bewijs – grote savanneolifanten en waren ze inderdaad slecht te trainen.
Wie zal het zeggen? Uiteraard is de krijgsgeschiedenis niet zo belangrijk, maar het feit dat oudheidkundigen antiek eiwit kunnen analyseren is dat wél. Zoals gezegd: paleoproteomics openen een nieuw venster op de wijze waarop mensen in de Oudheid omgingen met dieren en met hun leefomgeving.
[Bron. De oudheidkundige wetenschappen bieden meer dan feitjes, wistjedatjes en trivaliteitjes. Het zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van vergelijkbare stukjes is daar.]
#bioarcheologie #DNAOnderzoek #eiwitten #Hannibal #isotopenonderzoek #ivoor #koolstofdatering #krijgsgeschiedenis #LijkwadeVanTurijn #massaspectroscopie #MetropolitanMuseum #nijlpaard #Nobelprijs #olifant #paleoproteomics #potvis #ramanspectroscopie #virus #ziekteVanPfeiffer
Wat is archeologie? (4) Museale antwoorden
[Dit is het voorlaatste van vijf blogjes over wat archeologie is en hoe we haar belang beter kunnen uitleggen. Het eerste deel was hier.]
Als politici voordeel zien in trappen tegen de geesteswetenschappen, staat buiten kijf dat de wetenschap moet worden verdedigd. En hoewel uitleg niet helpt tegen pure kwaadwillendheid,noot Hier is een nare aanval op de egyptologie en daar ontdekt u waarom dat geen incident was. helpt uitleg wel om te verhinderen dat insinuaties invloed krijgen. Driekwart van de mensen staat positief tegenover de wetenschap, één procent haat haar, en de tussenliggende groep kun je voor dwaling behoeden met proactieve uitleg – dus uitleg vóór er twijfel is aan wetenschappelijke conclusies. Als die twijfel er eenmaal is, helpt toelichting over de methode niet langer (het backfire-effect).
En zoals op deze blog al vaker gezegd: de oudheidkundige disciplines laten het afweten. Als ik moet vertellen wat classici doen, moet ik verwijzen naar de boeken van de theologen. De archeologen kwamen de afgelopen tijd weliswaar met de expositie Dig It All in Groningen, met de houtkamer in Leidse Rijn en met Geheimen van het Pottenbakkerswiel in Amsterdam, maar een permanent overzicht van archeologie als wetenschap ontbreekt.
Boven Het Maaiveld
Momenteel is in het Rijksmuseum van Oudheden (Leiden) echter de tentoonstelling Boven Het Maaiveld. Die is een bezoek meer dan waard; ze is helder gestructureerd en toont allerlei interessante voorwerpen. Het is geen stap maar een sprong in de goede richting en hoewel we met die sprong niet aan de overkant komen, zal mijn eerste en laatste woord zijn dat u die expositie moet bezoeken.
U ziet dan zo’n vijfhonderd bodemvondsten die archeologen de afgelopen kwart eeuw hebben gedaan in Nederland en de West. Sommige zijn heel recent, zoals de hierboven al genoemde schat van Bunnik, inscripties uit Herwen en een religieus Bronstijdlandschap achter Tiel. Sommige vondsten zijn esthetisch de moeite waard, andere zijn op een onverwachte plek gevonden, weer andere zijn opvallend informatief. Er is bovendien uitleg van de technieken, zoals isotopenonderzoek en de andere methoden die ik op maandag behandel, en de expositie begint met de frames waarmee archeologie het nieuws haalt. Ik schreef het al: dat deze of gene vondst het oudste voorbeeld is van deze of gene vondstcategorie. Dat werk.
De tentoonstelling dekt alle tijdvakken van de Prehistorie tot de Nieuwste Tijd, en zoals gezegd draait het vooral om de vondsten. Er is daarbij ook aandacht voor thema’s als migratie en gender, waar met isotopen en met DNA-onderzoek natuurlijk het een en ander over te zeggen valt. Maar juist op dit punt had het uitgebreider gekund. Hoe komt het immers dat sommige actuele zaken wél archeologisch worden geagendeerd terwijl andere de aandacht niet trekken? Hoe verhoudt een nieuw inzicht zich tot de kennis waarop ze een aanvulling is? Waarom stellen archeologen vooral middenklasse-vragen? Anders gezegd: hoe blij ik ook ben met deze expositie, ze is niet breed genoeg.
Breder bereik
Boven Het Maaiveld is niet de tentoonstelling die het kabinet van België of de trendzettende rechtse politici in Nederland, zal overtuigen van het belang van archeologisch onderzoek. Uiteraard heeft de expositie die bedoeling ook niet, dus dit is geen verwijt. Ze zou echter, vermoed ik, met een bredere opzet meer impact hebben gehad.
Breder: door de nadruk te leggen op de vondsten, op de technieken, op de eerste fase van de interpretatie en op de geconstateerde feiten, blijven de hogere niveaus in het hierboven behandelde schema onvoldoende belicht. De wijze waarop hedendaagse maatschappelijke problemen invloed hebben op de vraagstellingen, de wijze waarop de sociaalwetenschappelijke theorieën tot stand komen en de wijze waarop de geconstateerde feiten helpen inzicht te verwerven, zijn net zo goed belangrijk. Het draait in de archeologie immers niet alleen om het object, maar ook om het subject. Ik kan iets op de tentoonstelling of in het publieksboek over het hoofd hebben gezien, maar ik heb de indruk dat dit is genegeerd.
Ik breng de Judith-expositie in Gent in herinnering. Daar stonden niet de vondsten, maar de vragen centraal. Niet het bottom-up-aspect, zoals in Leiden, maar het top-down-aspect. Die keuze maakte het tot een superieure tentoonstelling, die inzicht bood in het wetenschappelijk proces en duidelijk maakte waarom archeologen en historici werk verrichten dat ertoe doet.
En nu ik toch bezig ben met het prijzen van België: Le Phare in Andenne biedt feitelijk hetzelfde als de expositie in Leiden, namelijk uitleg van vondsten en interpretatie, maar gaat daarna verder door naar de hogere niveaus. Zoals ik al eens vertelde, gebruikt het museum één archeologische vondst, een onderkaak, om een neanderthaler-meisje, haar omzwervingen en haar samenleving te reconstrueren, én de vraag op te werpen wie wij, eenentwintigste-eeuwse mensen, eigenlijk zijn, nu de ooit genoemde verschillen met neanderthalers stuk voor stuk blijken weg te vallen.
De bijdragen van de archeologie
U begrijpt: ik denk dat de Leidse expositie een succes is, en een sprong in de juiste richting, maar net niet ver genoeg. Ik zou liever, zoals in de Belgische voorbeelden, hebben gezien dat Boven Het Maaiveld ook aandacht vroeg voor archeologische bijdragen aan andere wetenschappennoot De voornaamste is de DNA-revolutie. Boven Het Maaiveld besteedt aandacht aan DNA-onderzoek en aan migratie, maar vertelt niet dat de bioarcheologen de kooi hebben opengezet waarin classici zaten opgesloten. én op het top-down-aspect van de archeologie. De tentoonstelling had wat mij betreft mogen eindigen met door ons gekoesterde waarden waarbij de archeologie een contrapunt zet.noot Dat zoiets museaal kan, toonde de expositie Zwart en Wit in het toenmalige Tropenmuseum. Dat de archeologie toont “wie Menschen ticken” en “unbekannte Werte” in kaart te brengt, is te belangrijk om onderbelicht te laten. Zulke uitleg zal de Belgische regering niet overtuigen, maar zal wel aan het electoraat duidelijk maken waarom een regering die de oudheidkundige disciplines niet begrijpt, haar prioriteiten niet op orde heeft.
Kortom, ik denk dat Boven Het Maaiveld breder had gekund. En langer. Het is onbevredigend dat deze tentoonstelling op 7 september voorbij is. Ze behoort permanent te zijn. Ik heb dus weliswaar wat kritiek, maar herhaal dat de expositie de doelen die ze stelt, ook haalt, en dat u haar moet bezoeken.
#backfireEffect #DNAOnderzoek #DNARevolutie #Houtkamer #isotopenonderzoek #migratie #tentoonstelling
Faits divers (37)
Een nieuwe aflevering in de onregelmatig verschijnende reeks faits divers, met deze keer werkelijk van alles wat. Daarom heet het ook “faits divers” natuurlijk.
Babylonische kronieken
Afgelopen dinsdag belde de post aan met een pakje. “Leg maar op de trap”, zei ik over de intercom, want ik verwachtte niks. Wat later ontdekte ik dat de baksteenzware zending wel degelijk voor mij was: het was Babylonian Chronographic Texts from the Hellenistic Period van Bert van der Spek e.a. Vaste lezers van deze blog kennen Van der Spek als de auteur van het handboek dat ik een tijdje geleden in 170 stukjes heb besproken.
Dit boek is echter een ander paar mouwen. Het gaat om de (her)uitgave van tweeëntwintig Babylonische kronieken uit de vierde tot en met late tweede eeuw v.Chr., plus de daarmee verwante Astronomische Dagboeken, koningslijsten en een bouwcilinder. Met ruim 1100 pagina’s ziet het er angstaanjagend uit, temeer daar niet iedereen vertrouwd is met spijkerschriftteksten, maar geen paniek: er is een sectie “Reading Akkadian”, waarin alle rare tekens worden uitgelegd. Kort en goed, wie zich bezighoudt met het hellenisme, kan niet om dit boek heen.
Alweer een petitie
Er gebeuren, zoals u hierboven las, dus best weleens leuke dingen in mijn vakgebied, dat zich vooral schandalig slecht uitlegt. Daarom begrijpt niemand het en daarom is het een makkelijk doelwit voor bezuinigingen. Er is dus weer eens een petitie, de vorige was immers alweer in april en de voorvorige in maart, en het kan natuurlijk niet zo zijn dat er een maand voorbij gaat zonder dat een oudheidkundige instelling wordt bedreigd. Mijn rubriek Faits Divers zou incompleet zijn zonder petitie. Het gaat dit keer om het behoud van klassieke talen in Genève.
Karthago
Schreef ik dat dit mooie vak zich slecht uitlegt? Het helpt natuurlijk niet als je in het nieuws komt met het “verrassende” inzicht dat de bevolking van Karthago niet zo heel veel genetische links had met het Fenicische moederland. Wie ook maar één blik heeft geworpen op wat er zoal in musea is te zien, kent de kosmopolitische cultuur, en wie weleens heeft gehoord van de Jeune Homme de Byrsa, zal zéker niet verrast zijn.
Kortom: doorlopen mensen, niks aan de hand, het is maar zelftrivialisering, het is maar oudheidkunde.
Soedan
Niemand zal dus ook een vinger uitsteken nu een oudheidkundig museum is geplunderd. Het is maar oudheidkunde.
Pompeii
In Pompeii doen de archeologen dappere pogingen het moment van totale irrelevantie te bereiken, maar dit geval overtreft elk redelijk pessimisme. U denkt: maak je toch niet druk, maar ik maak me wel druk, want een vakgebied dat vooral met onzin in het nieuws komt, en waar onzinnige claims terechtkomen in wetenschappelijke tijdschriften, verliest publiek en academisch draagvlak. De archeologie is een reus op lemen voeten; universiteiten en musea doen niets om het vak te zuiveren; want ook academici en museummensen denken dat het maar oudheidkunde is.
Romeins België
Ik rond deze Faits Divers af met wat reclame. In de eerste plaats: Historizon organiseert van 3 tot en met 7 juni een reis naar België met mij als gids. De regio is voor veel Nederlanders vrijwel onbekend, dus dit is uw kans om uw kennis op peil te brengen. Ik laat u graag de musea zien in Brussel, Velzeke, Ath, Aubechies, Bavay, Namen, Andenne, Amay, Luik en Tongeren. Inschrijven voor deze reis kan hier.
En tot slot
Mijn boek over de geschiedenis van Libanon ligt momenteel bij de drukker. Het verschijnt rond 12 juni en u kunt het hier alvast bestellen. Woont u in de Randstad, dan is het misschien leuk te komen naar de boekpresentatie in Leiden, in het Rijksmuseum van Oudheden, met Roel Meijer (Radbouduniversiteit) en Carolien Roelants als sprekers. Aanmelden kan daar.
#België #BertVanDerSpek #DNAOnderzoek #FaitsDivers #LibanonEenKorteGeschiedenis #petitie #plundering #Pompeii
Faits divers (34)
Meisje in toga (© Museo de Navarra)Een nieuwe lente, een nieuwe aflevering van de onregelmatig verschijnende reeks faits divers, met deze keer: allerlei kleine, onsamenhangende berichtjes. Daarom heet de rubriek ook faits divers.
***
Toga
De toga geldt als een Romeins mannenkledingstuk. Meer precies, een kledingstuk voor heren die op chique wilden gaan. De dichter Vergilius typeerde de Romeinen als gens togata, getogeerd volk, en keizer Augustus citeerde die woorden toen hij decreteerde dat heren op het Forum Romanum goed gekleed dienden te gaan. Voor mij kwam het vrij onverwacht dat in het noorden van Spanje een standbeeld van iemand, gehuld in een toga, blijkt te hebben toebehoord aan een jonge vrouw. Was het iemand die tot man was “gepromoveerd”? Vergiste de bronsgieter zich? Begrijpen we Romeinse gender-rollen niet goed?
Mikve
Een mikve is een joods ritueel bad. Echt zeldzaam zijn ze niet, maar ze zijn allemaal – en daarover blogde ik al eens – gevonden in Judea. Logisch. Wie zijn rituele reinheid door onderdompeling herstelde, zou deze te midden van zijn geloofsgenoten makkelijker bewaren dan in een niet-joodse omgeving. Een ritueel bad heeft niet zoveel zin als de rituele onreinheid snel terugkeert. Nu blijkt er ook een mikve te zijn geweest in Ostia, waar al eerder een synagoge was geïdentificeerd. Het bewijst dat reinheid ook buiten het land van Israël mogelijk was en dat is een interessant nieuwtje.
De Hunnen
Of het nu gaat om de Skythen, de Sarmaten, de Avaren of de Hunnen: het gaat steeds om enorme federaties van nomaden die vanuit of via Centraal-Eurazië richting Europa trekken. Zulke groepen clusterden rond een charismatische leider en vielen na diens dood even gemakkelijk weer uit elkaar. Aantonen dat zo’n groep stamde uit het Verre Oosten, is dan ook niet makkelijk, want onderweg pakten ze de leden van oudere groepen op, terwijl migranten die in pakweg Mongolië aan hun reis begonnen, halverwege konden afhaken. Dit soort federaties waren, met een modern woord, multi-etnisch.
Dat de Hunnen uit het oosten kwamen, betwijfelt niemand, en er zijn allerlei pogingen gedaan ze gelijk te stellen aan groepen die bekend zijn uit Chinese teksten. Een bekende kandidaat is de groep die bekendstaat als de Xiongnu. Die verdreven in de derde eeuw v.Chr. de Yuehzi, die over de Pamir trokken, terechtkwamen in het huidige Oezbekistan en een rijk stichtten dat zich uitstrekte tot India: de Kushana’s. Hun verdrijvers, de Xiongnu, trokken rond het begin van onze jaartelling ook naar het westen en er is vaak geopperd dat zij de voorlopers waren van de Hunnen.
Recent onderzoek toont dat er onder de Hunnen die zich later in Roemenië en Hongarije vestigden, mensen waren met genetisch materiaal dat stamt uit het Verre Oosten. Er zijn soortgelijke conclusies over de Avaren. We moeten deze conclusies niet groter maken dan ze zijn: het zou, in een multi-etnische groep, eerder nieuws zijn geweest als dit niet zo was.
De toekomst van spijkerschriftstudies
Er is een oudheidkundige doorbraak waarvan we weten dat die er aankomt: de Mesopotamische data-explosie. Simpel gezegd: maak met een koepelvormige camera of een scan een drie-dimensionele afbeelding van een kleitablet, laat artificiële intelligentie de tekens herkennen en omzetten in een bestand van gestandaardiseerde tekens, maak met software à la Google Translate een automatische vertaling en presto, we hebben de ene tekst na de andere erbij, ontsloten voor eenieder die ze lezen wil, ongeacht voorkennis van de oude talen. Er moeten nog ongeveer een half miljoen tabletten worden gepubliceerd.
Onderzoekers hebben de technologieën maar moeten nog een paar stappen zetten. Eén daarvan is nu echter gezet: ze hebben de artificiële intelligentie geleerd spijkerschrifttekens te lezen. Dit is echt iets om in de gaten te houden, want we staan dus aan de vooravond van een zó spectaculaire vergroting van ons databestand dat we moeten aannemen dat de kwantitatieve verandering een kwalitatieve verbetering gaat opleveren. Ongetwijfeld meer in een volgende aflevering van de onregelmatig verschijnende rubriek faits divers.
#artificiëleIntelligentie #Avaren #China #DNAOnderzoek #FaitsDivers #gender #Hunnen #KushanaS #mikve #Ostia #spijkerschrift #toga #Xiongnu #Yuezhi
Faits divers (33): archeologie
Cucuteni-Tripolje-aardewerk (Neues Museum, Berlijn)Een nieuwe aflevering van de onregelmatig verschijnende reeks faits divers, met deze keer allerlei leuke archeologische berichten.
***
De eerste steden
Het traditionele, en op zich niet onjuiste, verhaal over de eerste steden is dat hun ontstaan hand-in-hand ging met de groei van sociale stratificatie. Bijvoorbeeld doordat er meer boeren waren, meer opbrengsten, meer noodzaak tot organisatie, en dus een centrale leider, die zijn macht onderstreepte met monumentale bouw. Dit is vanzelfsprekend altijd een grove generalisatie geweest. Een schema, zeg maar, om de gedachten te ordenen. De vondsten in Göbekli Tepe bewijzen dat al in een samenleving van jagers en verzamelaars monumentale architectuur mogelijk is, dus er is geen enkele reden monumentaliteit onlosmakelijk te verbinden met steden of zelfs maar landbouw.
De laatste kwart eeuw is er veel meer aandacht gekomen voor “mega-sites” die wel stedelijk ogen maar geen opvallend grote sociale stratificatie kennen. Sovjet-archeologen attendeerden er lang geleden al op dat in het gebied van de Skythen – zeg maar Oekraïne – enkele knotsen van nederzettingen bekend waren, zonder aanwijzingen voor maatschappelijke ongelijkheid. Dat paste mooi bij theorieën over een oercommunisme, dus het oogde wat verdacht. Maar inmiddels is er meer belangstelling voor, en het helpt dat onderzoekers met Lidar meer van zulke nederzettingen vinden.
Een recent artikel in Nature gaat over de Cucuteni-Tripolje-cultuur, zeg maar 4500-3000 v.Chr. in Roemenië, Moldavië en Oekraïne. U kunt die kennen van de Racines-expositie in Luik. Het artikel legt voorbeeldig uit welke complicaties er zijn bij het onderzoek naar de egalitaire samenlevingen van de vroegste Europese steden, even oud als pakweg Uruk.
De Maghreb
De Maghreb kom er in de oudheidkundige literatuur beroerd vanaf. Toen ik schreef over het handboek van De Blois en Van der Spek, viel me op dat de Numidiërs niet of nauwelijks werden vermeld, hoewel ze een beslissende rol speelden in zowel de Eerste als de Tweede Punische Oorlog. De Maghreb was echter een van de welvarendste gebieden in de Oudheid, met in de Romeinse tijd 600 steden (ter vergelijking: Gallië had er zestig). De verklaring voor de welvaart is dat op de Hautes Plaines van Algerije de regenval voorspelbaar was. Je wist als boer precies wat je kon verwachten, wat in Italië en Griekenland niet het geval was.
De vallei van de rivier de Baht in het noordwesten van Marokko is iets anders dan Algerije. Het is geen hoogvlakte maar een riviervlakte. Evengoed is het een vruchtbaar gebied, waar de Karthagers al ten tijde van Hanno de Zeevaarder factorijen bouwden. Er viel wat te halen. Recent onderzoek toont dat de landbouw hier al heel vroeg ontstond: “the most extensive and earliest agricultural complex known in north Africa outside the Nile Valley”.
Byblos
U herinnert zich misschien – vooringenomen als ik ben, hoop ik het – de expositie over Byblos in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Dan herinnert u zich misschien ook dat het onderzoek is hernomen. Daarover is een erg mooie documentaire te zien op Arte. Voor wie bang is voor Frans: het is prettig rustig uitgesproken.
Koolstof
Koolstofdateringen zijn nooit simpel. Om te beginnen is het resultaat geen datering maar een kans op een datering. Verder is kalibratie nodig. En de kalibratiecurve loopt soms steil en is soms horizontaal – dat laatste heet een plateau. Dat is ergerlijk, want het betekent dat een op zich smalle marge in de meting, laten we zeggen ±50, zich kan vertalen in een brede historische marge, laten we zeggen ±150. Eén zo’n plateau correspondeert ruwweg met de Europese Hallstatt-periode: tussen pakweg 770 en 420 v.Chr. zijn de historische marges wel erg wijd.
Deze kwestie speelt hoog op in Israël, waar op veel plaatsen monumentale gebouwen zijn gevonden op plekken waar je ook volgens de Bijbel monumentale gebouwen zou verwachten. Bijvoorbeeld een grote structuur in Jeruzalem, op de plek waar je het paleis van een David of Salomo verwacht. Alleen zijn die structuren lastig te dateren. De eerste archeologen dateerden het daar gevonden aardewerk aan de hand van de bijbelse chronologie van een David of een Salomo, dus toen klopte alles; maar toen archeologen het aardewerk begonnen te dateren aan de hand van andere aardewerkchronologieën en aan de hand van koolstof, bleken de gebouwen te jong.
Een poging om het probleem op te lossen met een speciaal op het verwerven van organisch, dateerbaar materiaal gerichte opgraving in Megiddo, leverde niks op. Nu hebben archeologen het opnieuw geprobeerd in Jeruzalem, met een combinatie van koolstofdatering en wiggle matching. Er is vooruitgang, met scherpere dateringen, en er is de opvallende conclusie dat de westelijke uitbreiding vroeger begon dan tot nu toe aangenomen. Over Salomo zwijgt men, maar dit oogt veelbelovend.
Familie
In de jaren zeventig was er veel aandacht voor de vraag waar vrouwen en mannen na hun huwelijk gingen wonen. Als bijvoorbeeld in een samenleving alleen vrouwen aardewerk maakten, zo luidde een van de redeneringen, vormde de verspreiding van keramische motieven een aanwijzing voor hun verblijfplaatsen. Nu stellen archeologen dezelfde vraag, maar met bioarcheologisch bewijs: in voor-Romeins Brittannië trokken de mannen in bij de vrouwen. Een leuke conclusie, niet meer, niet minder.
Zijderoute
Komend vanuit het westen leidde de Zijderoute vanuit het huidige Oezbekistan over de Pamir en dan langs de Taklamakan-woestijn, door de Hexicorridor naar China. Een leuk onderzoekje toont dat daar, in het westen van het antieke China, een laatantieke mevrouw met Chinese voorouders is begraven naast een laatantieke meneer met Centraal-Aziatische voorouders. Het bevestigt wat we al wisten: mensen waren mobiel.
Volksverhuizingen
En nog even iets uit dezelfde periode om af te ronden: een overzicht van alle DNA-bewijs voor migratie in het eerste millennium voor West-Europa. De conclusies zijn weinig verrassend: eerst een beweging van noordelijk Europa naar zuidelijk Europa, zeg maar de verspreiding van Germaanssprekenden, en daarna een omgekeerde beweging, zeg maar mensen die door Noormannen werden meegenomen, vermoedelijk als slaven. Niet verrassend dus, maar handig om het bij elkaar te hebben.
#Algerije #bioarcheologie #Byblos #China #CucuteniTripoljeCultuur #DNAOnderzoek #FaitsDivers #GroteVolksverhuizingen #Hallstatt #HallstattPlateau #Hexicorridor #Israël #Jeruzalem #kalibratie #koningDavid #koningSalomo #koolstofdatering #Libanon #LIDAR #Marokko #Moldavië #Oekraïne #Roemenië #socialeStratificatie #Taklamakan #vikingen #wiggleMatching #Zijderoute
De Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch
De twee takken van het Proto-Indo-AnatolischIk vertelde onlangs dat het er sterk op lijkt dat het Proto-Indo-Europees en het Proto-Anatolisch afstammen van dezelfde oertaal, die linguïsten aanduiden als Proto-Indo-Anatolisch ofwel PIA. Voor deze constatering is zowel taalkundig als DNA-bewijs.
Nu zijn er aanzienlijke verschillen tussen deze twee prototalen. Ik vertelde al eens dat de Indo-Europese talen drie woordgeslachten hebben en de Anatolische talen twee. Zo’n groot verschil kan niet zijn ontstaan in drie of vier generaties. Taalkundigen denken daarom dat er een paar eeuwen zijn verstreken tussen de tijd waarin we beide prototalen moeten plaatsen (zeg tweede helft vierde millennium v.Chr.) en de tijd van hun gedeelde voorganger. Dat zal de tweede helft van het vijfde millennium zijn geweest. Zie het stamboompje hierboven. En nieuwsgierig als we zijn, zouden we willen weten op welke plek dat Proto-Indo-Anatolisch gesproken is geweest. Anders geformuleerd: waar was de Urheimat van het PIA?
Van de Wolga naar Oekraïne, de Balkan en Anatolië
Er zijn twee theorieën. Traditioneel – dat wil zeggen: sinds 2007 – identificeren oudheidkundigen de Chvalynskcultuur, die in het vijfde millennium v.Chr. bestond langs de Midden-Wolga, als de Urheimat van het PIA. Die groep zou dus in tweeën zijn gesplitst. De ene groep migreerde zuidwestwaarts en werd de Yamnaya-cultuur, die in de loop van een millennium het genetisch profiel ontwikkelde dat zich later, met de Indo-Europese migraties, verspreidde naar West-Europa en India. De andere groep bewoog westwaarts, richting Beneden-Donau, en trok vervolgens over de Bosporus Anatolië binnen. Dit waren dus de sprekers van het Proto-Anatolisch.
Aan deze migraties is niet vreemds: in Centraal-Eurazië zijn allerlei migranten gedocumenteerd die van het droge oosten naar het wat vochtiger westen trokken: Skythen, Sarmaten, Hunnen, Avaren en zo voort. Ook migraties van de Balkan over de Bosporus naar Anatolië zijn niet zonder parallel, zoals die van de Frygiërs en de Galaten. We zullen zien dat er meer argumenten zijn voor de traditionele visie: de PIA-Urheimat lag aan de Midden-Wolga, de groep splitste, de PIE-Urheimat lag in Oekraïne en de Proto-Anatolisch-sprekenden trokken via de Beneden-Donau verder naar West-Anatolië.
Sinds 2018 is er echter een andere hypothese, die een PIA-Urheimat postuleert in het gebied ten zuiden van de Kaukasus, dus Armenië en omgeving. Vanuit deze regio zou er enerzijds een beweging noordwaarts zijn geweest, waar dan de PIE-sprekende Yamnaya-cultuur in Oekraïne ontstond, en een beweging westwaarts, waar de Proto-Anatolisch-sprekenden zich vestigden in Anatolië. Zie ik het goed, dan is de argumentatie beperkt tot “we hebben DNA-bewijs” en ontbreekt een weerlegging van de argumenten die pleiten voor de traditionele verklaring. Het bewijs is dus maar half, terwijl je juist extra bewijs zou verwachten als een migratie van zuid naar noord over de Kaukasus wordt gepostuleerd – want daarvoor bestaan nauwelijks parallellen. En bijzondere claims vergen bijzonder bewijs.
De argumenten voor de traditionele visie
Een eerste argument voor de traditionele visie veronderstelt dezelfde redenering als waarmee onderzoekers de Urheimat van de Proto-Indo-Europees-sprekenden zochten: ze kijken naar woorden. Het Proto-Indo-Anatolisch blijkt nu wel woorden te kennen die duiden op veeteelt (herder, weide, rund, schaap…), maar niet voor akkerbouw (kikkererwt, linzen, tarwe, ploeg…). Anders gezegd: we moeten een gebied vinden waar in het vijfde millennium v.Chr. wél veetelers waren, maar geen akkerbouwers. Daaraan voldoet de Chvalynskcultuur, en het gebied bezuiden de Kaukasus niet. Dat is zelfs de regio waar de akkerbouw is uitgevonden.
Een tweede, ietwat omstreden argument is dat het Proto-Indo-Europees verwant is met de Oeraalse talen (zoals het Fins, Hongaars, Ests, Laps, en Samojeeds). Deze talen komen vrijwel zeker uit de Oeral, en dat ligt aanzienlijk dichter bij de Midden-Wolga dan bij de zuidelijke Kaukasus.
Het derde argument is dat het Proto-Anatolisch, dat in de traditionele visie een lange zwerftocht heeft gemaakt van de Midden-Wolga naar de Balkan naar West-Anatolië, onderweg leenwoorden heeft opgepikt. Zo lijken het Grieks (Indo-Europees) en het Hittitisch (Anatolisch) allebei hetzelfde woord voor geul te hebben ontleend aan een derde taal. Dit type onderzoek is nog nauwelijks gedaan, maar wie weet promoveert er nog eens iemand op.
Sterker is het vierde argument. De Anatolische talen bevinden zich in de Bronstijd merendeels in het westen van Anatolië. Van de talen uit die familie bevindt het Hittitisch in Centraal-Turkije zich nog het verst naar het oosten, maar het Palaïsch en het onlangs geïdentificeerde Kalasmisch zitten in het noordwesten en het Luwisch is ook een westelijke taal. Deze verspreiding past beter bij de traditionele visie dan bij de nieuwe Kaukasus-theorie.
Toch de Kaukasus?
Die nieuwe theorie is gebaseerd op het al geconstateerde feit dat enkele typische kenmerken van het Yamnaya-DNA ontbreken in Anatolië. Het gaat hier om het erfelijk materiaal dat nogal misleidend wordt aangeduid als “Eastern Hunter-Gatherers”, hoewel het dus gaat om mensen uit het noorden die in het vijfde millennium v.Chr. al veetelers waren geworden. De Yamnaya-mensen hadden deze genen wel, terwijl de Anatolischsprekenden ze niet hadden. Indien ook die laatsten zouden afstammen van de Chvalynskcultuur, zou je echter hebben verwacht dat ze dit erfelijk materiaal hadden meegenomen. De Anatolische genen lijken daarentegen veel meer op het DNA van de mensen bezuiden de Kaukasus.
Of misschien had ik moeten schrijven: de Anatolische genen lijken meer te lijken op het DNA van de mensen bezuiden de Kaukasus. Want het onderzoek dat tot de afwezigheid van het Eastern Hunter-Gatherers-materiaal in Anatolië concludeerde, was gebaseerd op veertien voorbeelden, en dat is niet heel veel.
Bovendien: we zoeken de verspreiding van een taal, en dat hoeft niet per se te zijn gebeurd door een grootschalige (en dus door DNA-onderzoek te achterhalen) migratie. De romanisering van Iberië en Gallië en de arabisering van de Maghreb voltrokken zich grotendeels doordat de bewoners de taal van een nieuwe elite overnamen. Iets dergelijks kan ook zijn gebeurd toen de Proto-Anatoliërs vanuit de Balkan naar trokken naar Anatolië.
Conclusie
Kortom, de Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch is vooralsnog een open kwestie, en ik zou nog niet al te stellig zeggen dat de Urheimat van Indo-Anatolisch in Armenië of omstreken moet worden gezocht. Zoals gezegd bestaat het bewijs van een stelling uit argumenten daarvoor en een weerlegging van de argumenten er tegen. Er zal echt een antwoord moeten komen op de bovengenoemde argumenten, en vooral het eerste en vierde ogen sterk.
Ik attendeer nog even op dit onlangs verschenen artikel dat, als ik het goed begrijp, ammunitie biedt voor beide theorieën.
[Met dank aan Alwin Kloekhorst.]
#AlwinKloekhorst #ChvalynskCultuur #DNAOnderzoek #FinnoOegrischeTalen #historischeTaalkunde #HittitischeTaal #Kalasmisch #Kaukasus #OeraalseTalen #ProtoIndoAnatolisch #ProtoIndoEuropees #Urheimat #YamnayaCultuur
AMSTERDAM - Man opgepakt voor moord op trans vrouw
twintig jaar geleden in 2003 -
#dnaonderzoek
#amsterdam #transvrouw
Verdachte van 13 jaar oude zedendelicten dankzij 3D-beeldtechniek aangehouden
#3dtechniek #DNAonderzoek #arrestatie
https://www.nu.nl/-/6247191/