#HistoriaAugusta

2011-07-17

Een onuitstaanbaar stripverhaal

De laatste profetie van Gilles Chaillet is een onuitstaanbaar stripverhaal. Er valt vrijwel niets aan te merken op de vier (van de geplande vijf) gepubliceerde albums. Toch overtuigt de reeks geen moment.

Het probleem is niet het scenario. Dat is intrigerend genoeg. De Romeinse oorlogsheld Flavius komt in 394 aan in Rome en ziet hoe de christenen daar de macht overnemen. Is dat voor hem al verontrustend, het wordt nog erger als in zijn kennissenkring kinderen beginnen te verdwijnen en zijn echtgenote wordt vermoord bij een poging een nieuwe kinderroof te beletten. Flavius verdenkt de christenen, kan niets bewijzen en is vertwijfeld genoeg om in te gaan op het lugubere voorstel van de priesteres van een van de traditionele culten: een bezoek brengen aan de onderwereld om de waarheid te achterhalen.

Dat is het einde van het eerste deel. In het tweede en derde zijn we getuige van Flavius’ nederdaling ter helle. Daar ontdekt hij de geheimen van de regering van keizer Heliogabalus, die tussen 218 en 222 een poging deed het monotheïsme in te voeren. Hoewel dat een cultus was voor de zonnegod (en niet de god van de joden en christenen), ziet Flavius tal van parallellen tussen de tijd van Heliogabalus en die van hemzelf: het botte optreden van de religieuze vernieuwers, de vernedering van de Senaat, het schenden van de tempel van Vesta. En ook toen verdwenen er kinderen.

Aan het einde van het derde deel zijn we weer terug in het jaar 394. Flavius wordt op de hielen gezeten door de politie van Stilicho, de hoogste bevelhebber van de Romeinse strijdkrachten in Europa. Flavius vlucht naar Brittannië; in deel vier schrijft hij daar de Historia Augusta, een verrukkelijke collectie gefingeerde keizerbiografieën – een antieke mockumentary.

In vier delen hebben we als lezers ontdekt dat de christenen in elk geval niet verantwoordelijk waren voor de kinderroof in 218-222, maar verder tasten we in het duister over het verdere verloop van het verhaal. We weten dat in 410 Rome door Visigoten is geplunderd en dat in de voorgaande jaren Germaanse stammen het Rijk binnenvielen. Chaillet zou die catastrofe in deel vijf kunnen benutten. Maar dit is speculatie.

Stof te over dus. Dat is niet het probleem van De laatste profetie. Ook de achterliggende thematiek is boeiend genoeg. De opkomst van het christendom en de ondergang van de diverse groeperingen die we in onze taal gemakshalve aanduiden als ‘heidenen’, was niet alleen dramatisch, maar gáát ook ergens over. Dit is het verhaal over het ontstaan van onze cultuur, die tegelijk intoleranter en zachtaardiger is dan de antieke. Het is ook het verhaal van de transformatie van het christendom, dat zijn ideeën in toenemende mate ging uitdrukken met begrippen uit de antieke wijsbegeerte, en daardoor de erfenis van de heidense cultuur begon over te nemen.

In de tijd waarin De laatste profetie speelt, ontstond een synthese van Griekse esthetiek en filosofie, Romeinse bestuurspraktijken en oosterse religie. De nieuwe cultuur was vitaal genoeg om de barbaren te assimileren die zich in het Romeinse rijk vestigden. Pas in de zesde eeuw volgde de grote economische crisis die het begin van de Middeleeuwen en de geboorte van Europa markeert.

Het is makkelijk deze thematiek om zeep te helpen. De scherpe tegenstellingen tussen heidenen en christenen lenen zich voor een zwart-wit-benadering, maar Gilles Chaillet presenteert het genuanceerd. Zijn sympathie ligt bij de heidenen, maar de christenen zijn –althans in de tot nu toe verschenen delen– beslist geen criminelen. Al aan het begin van het eerste deel redt een christen Flavius en zijn vader het leven.

Het probleem met De laatste profetie is dus ook niet de kunstenaar. Chaillet loopt alweer zo’n dertig jaar mee en heeft zijn sporen ruimschoots verdiend met series als Lefranc en Vasco. Die behoren niet tot de absolute top –ik ben er althans geen fan van– en niet iedereen zal houden van de klare lijn, maar Chaillets vakmanschap staat buiten kijf. De vaak symmetrisch vorm gegeven pagina’s van De laatste profetie zijn schitterend getekend en prachtig ingekleurd.

Het probleem zit ook al niet in de documentatie. Chaillets liefde voor het laat-antieke Rome spat van de pagina’s af en hij wéét waarover hij het heeft. Ik heb geen vergissingen gevonden in zijn tekeningen. Het mozaïekpatroon op de vloer van het Senaatsgebouw, de standbeelden in een keizerlijk paleis, een straattafereeltje: je kunt er donder op zeggen dat het er inderdaad zo heeft uitgezien.

Ook de decors buiten Rome zijn uiterst accuraat, al heb ik dit keer toch één foutje aangetroffen. (De liefhebber zal het vinden in deel twee, op blz.24: Harran ligt op de Mesopotamische vlakte, niet in een rotslandschap.) En wie bij het zien van het portret van bisschop Ambrosius van Milaan (deel een, blz 31) mocht denken dat hij wel erg grote flaporen heeft en dat zijn ogen te groot zijn, moet eens kijken naar het mozaïek dat na zijn dood is vervaardigd.

Deze accuratesse is niet zo vreemd. Naast deze reeks heeft Chaillet ook een overzichtswerk gepubliceerd over het Rome van de vierde eeuw. De gelukkige bezitter van Dans la Rome des Césars beschikt over een landkaart van ruim drie bij twee meter en een boek – alles bij elkaar zo’n twee kilo papier waarop de eeuwige stad letterlijk blok voor blok, straat voor straat, huis voor huis is gereconstrueerd.

Scenario, thematiek, documentatie: alles klopt. Zit het probleem dan in het tempo? Het zou kunnen. De opvolging van de tekeningen doet meer denken aan een reeks foto’s dan aan een film. Het is daardoor wat statisch, maar dat is ook het geval in het oeuvre van Edgar P. Jacobs, en toch is Het gele teken een van de invloedrijkste albums aller tijden. Daaraan kan het dus ook niet liggen.

Wat is toch loos met De laatste profetie? Ik kom uiteindelijk tot de conclusie dat het ligt aan de personages. Hoezeer Flavius’ problemen ook samenhangen met de geboorte van onze eigen wereld, ze zijn voor ons uiteindelijk niet herkenbaar. “Het ontstaan van Europa” is te abstract om je als lezer betrokken bij te voelen, terwijl de persoonlijke ontwikkeling van Flavius voor ons al even onvoorstelbaar is. Wij kunnen de existentiële vragen van een oorlogsheld na terugkeer van het front niet navoelen. Verder is religie voor ons een privé-aangelegenheid, zodat wij ons niet kunnen voorstellen dat iemand zich, ook al wordt zijn echtgenote vermoord, onderwerpt aan het religieuze experiment van een hellevaart.

Het is de spagaatstand van elke historicus. Je weet dat je het verleden niet mag beoordelen aan de hand van moderne vooringenomenheden. Omgekeerd kun je het verleden ook niet in zijn eigen woorden uitleggen. Als je dat namelijk perfect zou doen, is het voor de moderne lezer niet langer te begrijpen. Tussen deze twee klippen moet de historicus door laveren: hij mag het verleden niet actualiseren maar kan het evenmin voor zichzelf laten spreken.

Chaillet is in zijn perfectionisme een stap te ver gegaan. Een oude Romein – heiden of christen, dat maakt niet uit – zou zijn verhaal beter appreciëren dan wij. De laatste profetie is een onuitstaanbaar stripverhaal.

[Eerder verschenen op Frontaal Naakt.]

#DeLaatsteProfetie #GillesChaillet #Heliogabalus #HistoriaAugusta #historischeRoman #Stilicho #stripverhaal

2025-10-30

Publius Annius Florus

Portret van een tijdgenoot van Hadrianus (Archeologisch museum, Zadar)

Al een paar keer heb ik op deze blog de Romeinse schrijver Publius Annius Florus genoemd, die zeker niet verbleef op de toppen der Parnassos, maar waaraan best een blogje te wijden valt. Florus weet namelijk wel hoe hij een verhaal moet vertellen en is bovendien een vertegenwoordig van wat weleens wordt aangeduid als het Zilveren Latijn. Die naam verraadt een oud waardeoordeel, namelijk dat het Latijn van de eerste eeuw v.Chr. het allerbeste was geweest. Toen stond er voor redenaars echt iets op het spel, en dat maakte het Latijn van auteurs als Cicero zo briljant. Daarna was de retorica in verval geraakt, en zouden geschiedschrijvers hielenlikkers zijn geweest. Nog steeds aardig Latijn, luidde het vooroordeel, maar geen Cicero.

Het vooroordeel is allang weerlegd. Ook een feestrede kan immers een literair hoogtepunt zijn. Los daarvan: geen taalkundige zal zeggen dat het taalgebruik van de ene eeuw beter is dan het andere. Desondanks blijven de zilveren schrijvers (zeker in het onderwijs) wat onderbelicht, hoewel het project van Plinius de Oudere, die feitelijk de wetenschap op de Grieken veroverde, een enorme ambitie verraadt, hoewel een Tacitus echt wel iets te melden heeft, en hoewel je nog altijd kunt lachen om dichters als Juvenalis en Martialis.

En toch. Zelfs als we het zilver opwaarderen, behoort Florus niet tot de top. Hij lijkt tussen pakweg 70 en pakweg 140 geleefd te hebben en publiceerde tijdens het bewind van keizer Hadrianus (r.117-138) een geschiedkundig overzichtswerkje en nog wat andere teksten. Het is overgeleverd onder verschillende namen: Florus, Annius Florus, Publius Annius Florus en Lucius Anneus Florus. Classici zijn het er echter over eens dat het gaat om dezelfde schrijver.

Biografie

In de Late Oudheid noteerde Virgilius van Toulouse wat biografische informatie over Florus. Die zou ten tijde van keizer Domitianus uit Africa naar Rome zijn gekomen om deel te nemen aan een poëziewedstrijd. Hoewel zijn voordracht kon rekenen op grote publieke bijval, won hij niet de eerste prijs. Zijn naam was echter gevestigd en hij werd een gevierd sofist: een concertredenaar die het publiek vermaakte met mooie, geïmproviseerde redevoeringen.

Na een rondreis door de Griekse wereld keerde hij terug naar Rome en reisde hij verder naar Gallië, wat suggereert dat hij geen patroon had kunnen vinden in de hoofdstad. Uiteindelijk vestigde hij zich in Tarragona, waar hij een school stichtte. Hij hield van de stad, schreef hij, waar de mensen eerlijk waren en het klimaat aangenaam. Hier schreef hij een dialoog over de vraag of de beroemde Vergilius moest worden beschouwd als een redenaar of als een dichter. Deze tekst is overgeleverd op zijn eigen naam, Publius Annius Florus.

Enkele jaren later, toen de Spaanse keizer Trajanus aan de macht was gekomen, keerde hij terug naar Rome, waar iedereen zijn gedichten bleek te kennen. Hier verbleef Florus nog steeds toen Hadrianus in 117 aan de macht kwam. Hij raakte bevriend met deze eveneens Spaanse keizer en het is interessant dat een familie genaamd Annius Verus in deze tijd een belangrijke rol speelde in het keizerlijk bestuur. Waren dat verwanten van Florus?

Zijn vriendschap met de vorst wordt geïllustreerd door een (beschadigd overgeleverd) puntdicht, waarin hij zich bewonderend uitliet over Hadrianus’ reislust, die hem voerde naar de onaangename landen aan de rand van de aarde:

Ik wil echt geen Caesar zijn,
lopen door Britannië,
schuilen bij <…>
kou in Skythië doorstaan.

Waarop Hadrianus antwoordde:

Ik wil echt geen Florus zijn,
lopen door de rosse buurt,
schuilen bij de voedselbank,
muggen vet van bloed doorstaan.noot Historia Augusta, Hadrianus 16; vert. John Nagelkerken.

Overigens krijgen we hier een doorkijkje naar Hadrianus zelf, want dit gedichtje is overgeleverd in de Historia Augusta, die via de biografieëncollectie van Marius Maximus (vroege derde eeuw) teruggaat op Hadrianus’ autobiografie. Blijkbaar was Hadrianus heel erg ingenomen met de door hem geschreven parodie.

Epitome

Terug naar Florus zelf. Hij is vooral bekend om de Epitome van de Geschiedenis van Titus Livius. Die is slechts twee boekrollen lang, gericht op krijgsgeschiedenis en eenzijdig pro-Romeins. Florus benut de aristotelische metafoor van groei, bloei en verval: de heerschappij van de koningen was Romes zuigelingentijd, de verovering van Italië was Romes jeugd, en als mediterrane macht was Rome volwassen. De onvermijdelijke conclusie dat Rome, nu het een keizerrijk was, feitelijk in verval was geraakt, is onvermijdelijk. Florus spreekt van de inertia Caesarum, en je hoeft geen Latijn te studeren om dat te vertalen. Het roept de vraag op wie de tekst hebben gelezen, want dit was geen compliment aan Hadrianus, die afzag van expansie.

Dit pessimisme is interessant, maar er is nog een reden om Florus, zelfs al vertelt hij eigenlijk alleen maar na wat Livius vóór hem had geschreven, niet te negeren: hij gaat verder waar Livius ophoudt. Diens geschiedwerk eindigde rond het jaar 9 v.Chr., maar Florus’ Epitome vertelt ook over latere campagnes. We weten niet zeker welke bronnen hij daarvoor heeft gebruikt, maar een daarvan moet een vóór 41 gepubliceerde geschiedenis van de Germaanse Oorlogen zijn geweest. Hij vertelt namelijk dat een van de drie tijdens de Slag in het Teutoburgerwoud verloren veldtekens nog steeds niet was teruggevonden, terwijl die standaard in 41 was heroverd bij de Chauken. De vergissing bewijst overigens dat Florus zelf niet veel wist over het verleden, want anders zou hij wel hebben geweten dat het veldteken weer in Romeinse handen was.

De Epitome is dus geen historiografisch hoogtepunt, maar desondanks een nuttige tekst, die ons enerzijds een idee geeft van de verloren delen van Livius’ Geschiedenis van Rome sinds de Stichting van de Stad en ons anderzijds informeert over enkele gebeurtenissen uit de eerste eeuw na Chr. En Florus vertelt vlot. Daarom is de Epitome tot in de negentiende eeuw gebruikt als schoolboek, wat welbeschouwd een eerbetoon is aan Florus’ vertelkwaliteiten.

#antiekeGeschiedschrijving #Domitianus #Hadrianus #HistoriaAugusta #MariusMaximus #PubliusAnniusFlorus #PubliusVergiliusMaro #Trajanus #VirgiliusVanToulouse

2024-08-16

Het Forum van Trajanus

het Forum van Trajanus (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

In het Drents Museum in Assen is momenteel een mooie expositie over het oude koninkrijk Dacië, zeg maar Roemenië. Rond het begin van onze jaartelling was dat een machtige staat, die het de Romeinen bij tijd en wijle knap lastig maakte, mede doordat de koning dankzij enkele goudmijnen altijd huurlingen kon aantrekken. Voor keizer Trajanus waren die goudmijnen voldoende reden om het gebied te annexeren. Er waren twee campagnes voor nodig, maar in 106 na Chr. was de oorlog voorbij.

Nu moest iedereen in Rome het ook nog zien, en dus zette de zegevierende keizer zijn krijgsgevangenen in om een nieuw forum aan te leggen: het Forum van Trajanus, met daarnaast de Markthallen van Trajanus. De architect was Apollodoros van Damascus, die eerder een beroemde brug over de Donau had gebouwd. Het complex, volgens onze bronnen een van de mooiste bouwwerken in Rome, was voltooid in 112. De combinatie van oorlogsvoering en bouwwerken illustreert vooral het door oudhistorici als fantasieloos getypeerde beleid van deze keizer.

De noordoostelijke exedra

Wie het Forum van Trajanus betrad vanuit het zuidoosten, waar het Forum van Augustus lag, zou op het enorme plein eerst het veertien meter hoge ruiterstandbeeld van de bouwer van het forum hebben gezien. Aan weerszijden van het plein lagen twee halfronde portico’s, de zogeheten exedra’s. Voorbij het plein verrees Romes grootste basiliek, met meteen daarachter een erezuil voor de keizer, geflankeerd door twee bibliotheken. We weten dat er een tempel is geweest, die lange tijd in het uiterste noordwesten werd gezocht, maar vermoedelijk is te identificeren met een niet al te grote ruimte bij de ingang. Tot slot lagen achter de noordoostelijke exedra de Markthallen. Als u deze beschrijving wat onduidelijk vond, is hier een illustratie.

Exedra’s

In de exedra’s werd onderwijs verzorgd. In de treden, zuilen en vloer was overvloedig gebruikgemaakt van Numidisch geel marmer, wat de bezoekers moest herinneren aan het Dacische goud. De bovenkant van de galerijen was versierd met beelden van barbaren, krijgsbuit, paarden en veldtekens. Ook waren hier portretten van overleden keizers en hun familieleden te zien, die waarschijnlijk afkomstig waren uit een deel van het Forum van Augustus dat was gesloopt om ruimte te maken voor dat van Trajanus.

De Basilica Ulpia (Valkhofmuseum, Nijmegen)

Basiliek

Achter het plein lag de vijfschepige basiliek, de Basilica Ulpia, vernoemd naar Trajanus’ familie. Het gebouw strekte zicht uit over 176 meter en was een van de grootste constructies in Rome.

Blijkens munten had de basiliek aan de kant van het plein een centrale toegangspoort met daarboven een beeldengroep van de keizer in een vierspan, met aan weerszijden paardenknechten. Boven twee kleinere ingangen stonden tweespannen en op de hoeken waren kopieën te zien van de veldtekens van de legioenen die hadden deelgenomen aan de Dacische Oorlog. Vermoedelijk was aan deze zijde ook een twintig meter lang fries te zien dat voorstelde hoe de keizer te paard gezeten een aanval leidde. Dit reliëf is later verwijderd, in vieren gesplitst en verwerkt in de triomfboog van keizer Constantijn de Grote. Een reconstructie van het geheel is te zien in het Museo nazionale della civiltà romana.

Reconstructie van het Grote Trajanusreliëf (Museo nazionale della civiltà romana, Rome)

Wie de basiliek door een zij-ingang binnenkwam, moet een ervaring hebben gehad die vergelijkbaar is met die bij het betreden van de moskee van Córdoba: in alle richtingen leken zuilen te staan. In het middenschip waren onderaan zuilen van Egyptisch grijs graniet (waarvan er nu nog tweeëntwintig overeind staan). Boven een reliëf van offerende overwinningsgodinnen was een tweede zuilengalerij, vervaardigd uit Karystisch groengeaderd marmer. Ditzelfde gesteente was ook gebruikt voor de pilaren tussen de zijschepen. Wat betreft het mozaïek op de vloer: daar lag de immer verrassende combinatie van groengeaderd, geel en paarsgeaderd marmer.

Juridische aangelegenheden

De basiliek bood onderdak aan juristen, die hier kwamen voor rechtszaken, onderwijs, vergaderingen en beraadslagingen. Ook werden hier wetten afgekondigd en vonden uitdelingen plaats. Over een andere toepassing lezen we in de Historia Augusta:

Omdat Marcus Aurelius voor de oorlog tegen de Germanen de schatkist had uitgeput en het niet over zijn hart kon verkrijgen de bewoners van de provincies een buitengewone heffing op te leggen, organiseerde hij op het Forum van de vergoddelijkte Trajanus een veiling van keizerlijke kostbaarheden. Hij verkocht bekers van goud, kristal en agaat, paleismeubilair, een gewaad van zijde en brokaat van zijn echtgenote en zelfs de juwelen die hij in grote getallen had aangetroffen in een gewijd kabinet van Hadrianus.noot Historia Augusta, Marcus Aurelius  17.4.

De zuidwestelijke zijde van de basiliek was de plaats waar slaven werden vrijgelaten. Ze kregen dan een vrijlatingsbrief, draaiden een pirouette en zetten een vilten muts op. Na dit ritueel moesten ze zichzelf zien te redden en was de meester bevrijd van zijn zorgplicht.

De markthallen van Trajanus

Markthallen

Ten noordoosten van de basiliek lagen de markthallen. Ze vormden het oudste deel van het complex, waarmee keizer Domitianus al een begin had gemaakt. De verschillende galerijen lagen op vijf niveaus tegen de zuidelijke helling van het Quirinaal. In totaal waren er zo’n honderdvijftig winkels. In die op de begane grond werden tuinbouwproducten verkocht. Olie- en wijnhandelaren waren gevestigd op de eerste verdieping.

Daarboven vond de verkoop plaats van peperdure specerijen uit het Verre Oosten. De straat op dit niveau – waar men tegenwoordig het complex betreedt – heette in de Middeleeuwen Via Biberatica (“Drankweg”), wat een verbastering moet zijn van Via Piperatica (“Peperweg”). Ook de overdekte winkelpassage op de derde verdieping was gewijd aan de specerijenhandel. Tot slot waren op het hoogste bouwniveau de kantoren gevestigd van de administratie van de voedseluitdelingen.

[wordt vervolgd]

#ApollodorosVanDamascus #ConstantijnDeGrote #Dacië #Domitianus #ForumVanTrajanus #Hadrianus #HistoriaAugusta #Italië #Keizerfora #MarcusAurelius #peper #Rome #Trajanus #triomfboogVanConstantijn #ZuilVanTrajanus

2025-09-25

Keizerin Faustina II

Faustina II (Nationaal Museum, Tripoli)

In 161 na Chr. kwam keizer Marcus Aurelius aan de macht. Hij is interessant omdat de beeldvorming zo verschrikkelijk uit de pas loopt met zijn verdiensten. Enerzijds de beeldvorming: deze man was de ideale heerser, de filosoof op de troon waarover Plato een half millennium eerder al had nagedacht. Ik kan echter zo snel niets noemen waaruit blijkt dat zijn beleid werd ingegeven door welke wijsgerige gedachte dan ook. Marcus’ werkelijke verdiensten: de generaal die leiding gaf aan een van Romes grootste oorlogen. Hij deed gewoon wat van ’m werd verwacht.

Dat zijn zoon Commodus niet wilde deugen, heeft Marcus’ reputatie geholpen, want de Romeinse historiografische traditie zette graag contrasten neer: Drusus versus Tiberius, Titus versus Domitianus, Severus Alexander versus Heliogabalus, de good guy tegenover de bad guy. Commodus is dus te zeer geportretteerd als ontaard, Marcus is te zeer gepresenteerd als ideale heerser. Deze tendens heeft ook invloed op de portrettering van zijn echtgenote, keizerin Faustina II.

Faustina II (Altes Museum, Berlijn)

Ook zij deed wat van haar werd verwacht: ze zorgde voor een troonopvolger. De beeldvorming – en dus vrijwel alles wat we over haar denken te weten – is echter bepaald doordat haar man de ideale Marcus Aurelius was en doordat haar zoon de verdorven Commodus was.

Wat we weten

De feiten? Tegen het einde van zijn leven regelde Hadrianus zijn opvolging. Antoninus Pius zou hem opvolgen, mits hij de zeventienjarige Marcus Aurelius zou adopteren. Toen Antoninus in 138 inderdaad de troon besteeg, verloofde hij zijn adoptiefzoon meteen met zijn dochter, Faustina, acht jaar oud. Zo was van meet af aan duidelijk wie de troonopvolger zou zijn. Ze zouden zo’n vijf jaar later hebben kunnen trouwen maar de bruiloft was nog eens twee jaar later. Marcus Aurelius schrijft in zijn Persoonlijke notities dat hij dankbaar is hij zijn jeugdige onschuld redelijk lang heeft kunnen bewaren, niet te vroeg man is geworden en dat zelfs nog even heeft uitgesteld.noot Marcus Aurelius, Persoonlijke notities 1.17. Wat dit betekent, weten we niet.

Het echtpaar kreeg minstens elf kinderen, en het stemde hun vader dankbaar dat ze niet zwakbegaafd of mismaakt werden geboren,noot Marcus Aurelius, Persoonlijke notities 1.17. wat iets zegt over de verwachtingen die Romeinen hadden. De meeste kinderen stierven overigens jong. Wat Faustina daarvan dacht, laat zich weliswaar raden maar is niet overgeleverd.

Faustina II (Valkhof, Nijmegen)

We weten namelijk helemaal heel weinig over Faustina, ook niet vanaf het moment dat haar man keizer werd. De gebruikelijke munten, inscripties en een opvallend groot aantal portretten vertellen alleen het verhaal dat haar echtgenoot verteld wilde hebben – en dat verhaal komt neer op: dat wat van een keizerin werd verwacht. Dat stond nieuwe vormen van presentatie overigens niet in de weg: vanaf 174 draagt ze de eretitel mater castrorum, “moeder van de kazernes”. Logisch, want haar man was aan het front, Het zegt echter niets over Faustina zelf.

Laster

Een jaar later, in het voorjaar van 175, riep de gouverneur van Syrië, Avidius Cassius, zichzelf uit tot keizer, reagerend op een (onwaar) bericht dat Marcus Aurelius was overleden. De usurpatie was al snel voorbij, maar de Grieks-Romeinse geschiedschrijver Cassius Dio vertelt dat Faustina de kwade genius was geweest achter de mislukte putsch.noot Cassius Dio, Romeinse geschiedenis 72.22.3. Haar man was ziek, vertelt Dio, en Faustina wilde vermijden dat haar nog jonge zoon Commodus belandde in een burgeroorlog, en spoorde daarom Avidius aan in opstand te komen, opdat een sterke heerser de macht zou overnemen. Zij zou dan met hem trouwen. Toen Avidius Cassius het onware bericht kreeg dat de keizer dood was, kwam hij dus in actie.

De Historia Augusta noemt dit alles ook, met de uitdrukkelijke toevoeging dat dit geruchten waren.noot Historia Augusta, Marcus Aurelius 24.6 en Avidius Cassius 7.7 en 11.1. Cassius Dio insinueert verder dat Faustina’s dood, nog in hetzelfde jaar, zelfmoord was.

Dit verhaal is onzin. Avidius Cassius had twee zonen en zou nooit Commodus voorrang hebben gegeven. Als er zelfs maar een kern van waarheid in het verhaal zou hebben gezeten, zou Marcus zijn overleden echtgenote geen goddelijke eerbewijzen hebben gegeven en haar in zijn Persoonlijke notities niet hebben getypeerd als “een goede vrouw, volgzaam, lief en eenvoudig”.noot Marcus Aurelius, Persoonlijke notities 1.17. Uiteraard was dit wat een Romeinse man geacht werd in het openbaar over zijn Romeinse vrouw te zeggen, maar de Persoonlijke notities zijn wel degelijk persoonlijk.

Faustina II (British Museum, Londen)

Fictie en feit

Waarom presenteert Dio de fictie als feit? Omdat hij Commodus presenteert als monster. De goede Marcus Aurelius kon de vader niet zijn. Dus moest Faustina zijn vreemdgegaan met een gladiator. En als toch vaststond dat ze eenmaal vreemd was gegaan, lag het voor de hand dat ze het nog een keer zou kunnen doen.

Kortom: eigenlijk weten we over Faustina vrijwel niets. Als echtgenote van de keizer kreeg ze obligate complimenten die corresponderen met wie hij was: een generaal. Als moeder van Commodus kreeg ze verwijten die corresponderen met wie dat was: een monster. Bijna alle informatie is dus afgeleid van de positie van haar man en haar zoon. En dan is opvallend dat de beeldvorming over Marcus Aurelius, dat hij zo filosofisch was, zich niet tot haar uitstrekt. Maar wat dat betekent? In elk geval ik heb geen idee.

***

Tot 23 november is in het Rheinisches Landesmuseum in Trier een expositie over Marcus Aurelius.

#AvidiusCassius #CassiusDio #Commodus #FaustinaII #HistoriaAugusta #keizerin #MarcusAurelius #RomeinsKeizerschap

2025-04-16

De Tiber

De Tiber bij het eiland in Rome

Amsterdam ligt aan de Amstel, Antwerpen aan de Schelde en Rome aan de Tiber. Dat was destijds, vóór de kanalisering van 1870, een wispelturige rivier die vaak buiten haar oevers trad. Helaas stonden de Romeinse graanpakhuizen stroomafwaarts, tussen de heuvel Aventijn en de rivier. Als ze onder water kwamen staan, was de ellende niet te overzien. De Historia Augusta geeft een beschrijving:

[Keizer] Marcus Aurelius gaf zich geheel en al over aan de filosofie en won de genegenheid van de burgerij. Maar de overstroming van de Tiber, de ergste in zijn tijd, verstoorde dat geluk. Ze trof veel gebouwen in de stad, doodde talloze dieren en veroorzaakte een zeer ernstige hongersnood. Maar Marcus en [zijn medekeizer] Lucius Verus verlichtten de nood door hun zorgzaamheid en aanwezigheid.noot Historia Augusta, Marcus Aurelius 8.2-5.

Een tekst over de overstroming van een zijrivier van de Tiber bevat beeldende details die de gevolgen van watersnood illustreren. De auteur, Plinius de Jongere, bekleedde op het moment dat hij onderstaande woorden schreef, een hoge bestuurlijke functie, die hem verantwoordelijk maakte voor de bedding en oevers van de Tiber. Hij wist dus waarover hij het had. Ook betoont zich een auteur die iets niet simpel zegt als het ingewikkeld kan, want de beeldspraak in de eerste regel is een complexe manier om te zeggen dat er villa’s stonden in de uiterwaarden:

De Anio, elegantste van alle stromen, en daarom door de aanliggende landhuizen als het ware uitgenodigd en vastgehouden, heeft een groot deel de bossen waardoor hij wordt beschaduwd, geveld en meegesleurd. Heuvels heeft hij ondergraven en op veel plaatsen raakte hij versperd door aardverschuivingen, zodat hij, op zoek naar de bedding die hij was kwijtgeraakt, gebouwen heeft omvergeworpen en over de bouwvallen stortend is voortgeraasd.

Mensen die op hoger gelegen plaatsen door dat noodweer werden overvallen, zagen op de ene plek meubilair van rijken en massief huisraad, op een andere landbouwwerktuigen, hier weer ossen, ploegen met de voerman erbij, elders losgeraakte en onbeheerde kuddes en daartussendoor boomstronken of balken van woonhuizen lukraak her en der ronddrijven.

Zelfs streken die boven het bereik van de rivier lagen, bleven voor het onheil niet gespaard, want in plaats van de rivier had men daar continue stortregens en wervelstormen die uit de wolken neersloegen. Muren waarmee kostbare akkers omgeven waren, werden neergehaald, grafmonumenten ontwricht en zelfs tegen de grond gesmakt. Veel mensen zijn bij zulke rampzalige voorvallen verminkt, bedolven of verpletterd en behalve veel schade was er ook veel rouw.noot Plinius de Jongere, Brief 8.17.3-5; vert. Peters.

De Anio was, zoals gezegd, een zijstroom van de Tiber. De gevolgen van een Tiberoverstroming waren nog dramatischer. De fundamenten van de woonkazernes waren vaak slecht en konden worden los gespoeld, zodat het huis instortte. Tegelijk drong het rivierwater de riolering binnen en stroomde het vuil terug naar de stad. Watersnood ging daardoor gepaard met epidemieën. Cholera, dysenterie, hepatitis, tuberculose, lepra en tyfus waren vertrouwde verschijnselen in Rome.

Ter hoogte van het stadscentrum was een doorwaadbare plaats, waar ook een eiland lag. De Romeinen dachten dat het er niet altijd was geweest en de Romeinse geschiedschrijver Titus Livius vertelt een aardig verhaal over het ontstaan. Ooit, kort voor het jaar 500 v.Chr., was koning Tarquinius Superbus verdreven en de Romeinse republiek ontstaan. De verdreven vorst beraamde daarop een complot om terug te keren, maar de Romeinse politicus Lucius Junius Brutus ontdekte dit op tijd.

Daarop werden de goederen van Tarquinius ter plundering aan het lagere volk vrijgegeven: had het volk zich eenmaal vergrepen aan die koninklijke buit, dan kon het alle hoop laten varen ooit nog vrede met de Tarquinii te sluiten. Het land van de Tarquinii, dat lag tussen de stad en de Tiber, werd gewijd aan Mars en was sindsdien bekend als het Marsveld.

Men zegt dat daar toen juist graan op de velden stond, rijp voor de oogst. Omdat het om godsdienstige redenen niet raadzaam was dit gewas voor consumptie te gebruiken, werd een grote groep mannen gelijktijdig ingezet om het met halm en al af te snijden, in manden te doen en zo in de Tiber te gooien. De rivier stond heel laag, zoals meestal middenin de zomer, en dus bleven er bergen koren steken in het ondiepe water en in de modder vastzitten. Daardoor ontstond langzamerhand een eiland. Later zijn daar vermoedelijk dammen aan toegevoegd en is er mensenwerk verricht om het terrein zo hoog te maken als het nu is en sterk genoeg om tempels en zuilengangen te dragen.noot Livius, Geschiedenis sinds de stichting van de stad 2.5.1-4; vert. Katwijk-Knapp.

Op de plaats op het eiland waar nu de S. Bartolomeo staat, was in de Oudheid de tempel van Asklepios, de van oorsprong Griekse god waaronder de gezondheidszorg ressorteerde. Hij werd afgebeeld met een slang. Livius vertelt over de introductie van zijn cultus in Rome op 1 januari 291 v.Chr.:

Omdat de staat te lijden had van een epidemie, werden afgezanten gezonden om het beeld van Asklepios van Epidauros naar Rome te brengen. Ze brachten een slang mee, die bij hen aan boord was gegaan en waarin de godheid zonder twijfel zelf aanwezig was. De slang begaf zich van het schip naar het Tibereiland en op die plaats werd een tempel voor Asklepios opgericht.noot Livius, Periochae 11; vert. Katwijk-Knapp.

Zieken konden op dit eiland eenvoudig in quarantaine worden gehouden en daarom waren hier ook in de Middeleeuwen en daarna ziekenhuizen. Het huidige hospitaal der Fatebenefratelli kan met enig recht beweren het oudste ter wereld te zijn.

#Anio #Asklepios #CampusMartius #cholera #dysenterie #hepatitis #HistoriaAugusta #lepra #LuciusJuniusBrutus #LuciusVerus #MarcusAurelius #Marsveld #PliniusDeJongere #Rome #TarquiniusSuperbus #Tiber #TitusLivius #tuberculose #tyfus

2025-02-03

Stylometrie

Ik vroeg StableDiffusion een illustratie te leveren bij een blogje over stylometrie.

Over stylometrie heb ik weleens eerder geblogd, maar ik heb het thema nooit systematisch behandeld. Het is, zoals de naam eigenlijk al aangeeft, het meten van de stijl van een auteur. Die kan allerlei eigenschappen verraden. Als iemand vaker “gedaan hebben” schrijft dan “hebben gedaan”, is er een redelijke kans dat hij komt uit het oosten van Nederland. De verhouding tussen woorden als ik/mij/me en jij/je/jouw schijnt bij mannen en vrouwen niet dezelfde te zijn.

Vingerafdruk

Veel van dit soort zaken zijn vrijwel onbewust. Ik heb voor mezelf eens vastgesteld hoe vaak ik in mijn boeken een puntkomma gebruikte, en dat leidde tot een geloofwaardige grafiek, waarop je meteen herkende wanneer ik een goede meelezer kreeg die me bewust maakte van dit aspect van mijn schrijfstijl.

Elke schrijver heeft een stijl die zo uniek is als een vingerafdruk. Als je maar genoeg voorbeelden hebt van een oeuvre, is het mogelijk ook andere teksten  te identificeren die zo iemand heeft geschreven. Het is hoe Marek van der Jagt werd ontmaskerd als Arnon Grunberg en Robert Galbraith als J.K. Rowling. Los van de literaire toepassingen heeft dit soort onderzoek een forensische kant, zoals de identificatie van de UNA-bomber. En er schijnt eens een vluchteling te zijn geweest die asiel kreeg omdat hij stylometrisch kon bewijzen de auteur te zijn van anonieme artikelen waar de autoriteiten in zijn vaderland niet blij mee waren.

Lutosławski

Een van de eersten die hebben geprobeerd de stijl van een auteur te “vatten”, was de Poolse filosoof Wincenty Lutosławski (1863-1954), die in 1896 aantoonde dat Thrasyllus’ traditionele indeling van de dialogen van Plato niet correspondeerde met de historische volgorde. Een jaar later publiceerde hij The Origin and Growth of Plato’s Logic, waarin hij de conclusies ontsloot voor het Engelstalige publiek.

Lutosławski’s methode was als volgt. Het Grieks kent de woorden ὥσπερ en καθάπερ, die je allebei als “zoals” zou kunnen vertalen, en hij stelde de onderlinge verhouding vast. Ook zijn er de twee werkwoordsvormen die je kunt weergeven als “ze zeiden”, εἶπον en ἔλεγον: opnieuw stelde hij de verhouding vast. Kijkend naar vijfhonderd van dit soort eigenschappen, kon Lutosławski bepalen hoe Plato’s stijl zich in de loop der jaren ontwikkelde en kon hij de volgorde van diens dialogen vaststellen. En dus de ontwikkeling van zijn denken over logica, waar het hem om te doen was.

Je kunt zulke scores natuurlijk ook gebruiken om vast te stellen of een tekst wel behoort tot het corpus van deze of gene auteur. Zo is van twee paragrafen Herodotos vastgesteld dat het inlassingen zijn. Ze wijken te veel af van andere paragrafen.

Woordfrequenties

Lutosławski’s werk was gebaseerd op de verhoudingen tussen taaluitingen. Een heel andere benadering gaat uit van de frequenties waarmee bepaalde woorden voorkomen. Zoiets kan beginnen met een zinslengte. Simon Vestdijk schreef langere zinnen dan Renate Dorrestein. Zelfs een auteur die houdt van variatie en korte zinnen afwisselt met lange, heeft bepaalde voorkeuren. Je kunt ook turven hoe vaak woordjes als δέ voorkomen als derde woord in een zin. Dat soort dingen.

In het verlengde hiervan ligt het gebruik van bepaalde woorden: vermoedelijk het meest herkenbare aspect van iemands taalgebruik. Ruud Lubbers gebruikte nogal eens de uitdrukking “werkende weg”, wat een aanwijzing zou kunnen zijn als nog eens een tekst opduikt van een ongeïdentificeerde Nederlandse premier. Omdat dit zo makkelijk herkenbaar is, is dit ook het eerste wat een vervalser zal doen, dus dit is op zich niet zo’n heel sterke manier – tenzij de stylometrist verschrikkelijk veel woorden onderzoekt en vooral let op halfbewust gebruikte woorden als “toch”, “wel”, “maar”, “nou” of “even”. Uiteraard is dit te combineren met Lutosławski’s aanpak: denk maar aan de verhouding tussen “even”, “effe” en “eventjes”, of de verhouding tussen “nu” en “nou”.

Mede dankzij dit type onderzoek is van een gereconstrueerde versie van het ooit omstreden Testimonium Flavianum vastgesteld dat die correct moet zijn. Veel woorden die heel typisch zijn voor de auteur, Flavius Josephus, kwamen voor in de juiste frequentie. De gereconstrueerde versie was overigens kort, dus het stylometrische argument was er één onder meer.

Naamvallen en verbuigingen

Hoe meer frequenties en verhoudingen je onderzoekt, hoe scherper het beeld wordt, en gelukkig hebben classici – om ons even tot de antieke literatuur te beperken – sinds ongeveer 1990 de beschikking over gedigitaliseerde bestanden. Helaas doet zich hierbij een probleem voor waarvan we bij het bovenstaande nog geen last hadden: in een computer gebruik je een zoekstring, maar woorden komen voor in allerlei vormen, die een mens maar een computer niet herkent. Een computer zal “ik zal” en “jij zult” niet meteen herleiden tot vormen van hetzelfde werkwoord “zullen”. Er is bij computergebruik dus een voorbewerking nodig, die niet makkelijk is.

Je kunt echter van de nood een deugd maken en bijvoorbeeld kijken welk percentage woorden begint met een bepaalde letter, of hoe vaak een woord eindigt op deze of gene letter, of hoe vaak een bepaalde klank voorkomt op de op één na laatste plaats. Dit zijn manieren om in algemene zin – dus zonder te kijken naar welke woorden je precies kijkt – het gebruik van naamvallen en verbuigingen “in een getal te vangen”. Ook dat is immers een aspect van iemands stilistisch handtekening.

Enfin. Ik brei hier een einde aan mijn blogje. Het is zondagavond, ik heb ook andere dingen te doen. Ik noem echter nog even dat dit type onderzoek voor de Historia Augusta belangrijk is geweest (geen zes auteurs maar één auteur) en dat het nog niet zo eenvoudig is gebleken uitspraken te doen over de brieven van de apostel Paulus. Van een deel weten we zeker dat ze authentiek zijn, van andere wordt het in uiteenlopende mate betwijfeld, met nog geen totale consensus. En dat is logisch, want een brief is maar een brief – kort. De verzameling data is niet voldoende groot.

PS

De universiteit van Antwerpen had jaren geleden een online-programma waar je teksten kon invoeren en kon zien wat de computer ervan maakte. Over die versie blogde ik eens. Inmiddels is er een betere versie.

[De oudheidkundige wetenschappen zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van stukjes over het wetenschappelijk aspect, vindt u daar.]

#ArnonGrunberg #FlaviusJosephus #GriekseTaal #HistoriaAugusta #JKRowling #Plato #stylometrie #TestimoniumFlavianum #Thrasyllus #UNABomber #WincentyLutosławski

Evelyn C. Leepereleeper
2024-10-20

MT VOID #2350: Film comments on "A Historian Goes to the Movies: Ancient Rome" ; comments on vs DVD releases; book review of ; letter of comment on ; book comments on on leepers.us/mtvoid/VOID1018.htm from @eleeper and Tagged @scifi

2022-12-12

@08MiKowitsch15 @histodons @historikerinnen
I happened to have mentioned the parallel in my dissertation:

'Incidentally, this particular joke translates well into English: "When John Kennedy went to Berlin, he called himself a Berliner, adding either in jest or even in all seriousness ... that had he visited Frankfurt he would call himself a frankfurter." '

Reference:

Michael Meckler, Caracalla and his late-antique biographer (diss. U. Michigan 1994) 144

#HistoriaAugusta #puns

2022-12-12

@08MiKowitsch15 @histodons @historikerinnen This has a parallel in Roman historiography: Historia Augusta Vita Caracalli 5.6:

'And when (Caracalla) subdued the Germans, he called himself Germanicus, adding either in jest or in seriousness -- as he was an idiot and a madman -- that had he conquered the Lucanians he would call himself Lucanicus' (si Lucanos vicisset, Lucanicum se appellandum).

'Lucanica' was the name of a type of pork sausage (see Apicius 2.4).

#HistoriaAugusta #puns

2022-11-11

The reference: 'Comparative approaches to the Historia Augusta', in Edmund P. Cueva and Javier Martínez, eds., Splendide Mendax: Rethinking Fakes and Forgeries in Classical, Late Antique and Early Christian Literature (Groningen 2016), 205-215

@histodons #LateAntiquity #HistoriaAugusta

Client Info

Server: https://mastodon.social
Version: 2025.07
Repository: https://github.com/cyevgeniy/lmst