Hat mir eine KI etwa gerade einen großen emotionalen Knoten im Herzen gelöst?
Ja.
Finde ich das erschütternd?
Doppel-Ja!
Hat mir eine KI etwa gerade einen großen emotionalen Knoten im Herzen gelöst?
Ja.
Finde ich das erschütternd?
Doppel-Ja!
Script zur nachträglichen Anbringung von #menno an allen Tröts: wo?
Ich finde Posts, in denen das persönliche Unbehagen über die Welt allgemein artikuliert wird, verständlich, aber anstrengend zu lesen. Ich schlage deshalb für derartige Einträge den Hashtag #menno oder vor.
Disclaimer: es ist nicht hämisch gemeint oder so
Körperzicken, die das Altern mit sich bringt und trotzdem NIEMAND braucht.
Hexenschuss.
Ganz grosses #Menno! 😞😤😡
hey #alpitronic, wenn ich die PTT drücke stellt euer Hypercharger den Dienst ein. #menno …. ganz praktisch, die Dinger stören nämlich auch wie Seuche (war mit 80W auf 80m)
@katzentratschen @charmingLiisa @Laszlo @falseknees
bist du wahnsinnig? ich versuche meine timeline zu verkleinern und du kommst damit?! #menno
Ophangen
Menno vindt het rigide schoolregime onverdraaglijk. Sommige leraren zijn volgens hem zelfs echte tirannen, zoals ene Verburg, docent biologie. Hij eist aan het begin van het jaar dat iedere leerling een schrift met een hard kaft heeft. Wanneer het Verburg duidelijk is dat Menno er geen bij zich heeft, stuurt hij hem direct naar huis om er een te halen. Menno mag zijn schooltas niet meenemen maar moet hem in de klas achterlaten.
Thuisgekomen confronteert moeder Menno met een probleem. Zij moet met twintig gulden nog vijf dagen vooruit, en kan daarom beslist geen cent meer missen. Onverrichter zake meldt hij zich weer bij de heer Verburg. De les is intussen afgelopen, zijn klasgenoten zitten alweer in een ander lokaal, maar zijn tas staat nog bij Verburg in het biologielokaal onder het schoolbord.
“Waar is je schrift?” vraagt de leraar kortaf, zodra hij Menno ziet.
“Meneer, ik…”
“Waar is je schrift?”
“Meneer, ik…”
“Je schrift.”
Menno raapt al zijn moed bijeen, en probeert zo snel mogelijk te praten om tenminste een zin af te kunnen maken. “Ik heb geen schrift met een hard kaft want…”
“D’r uit.”
“Meneer…”
“D’r uit… d’r uit… ‘d’r uit.”
Nu wordt Menno op zijn beurt woest. Driftig. Ineens ziet hij de man tegenover zich niet langer als een leraar, maar als een monster. En monsters moet je recht in de ogen kijken. Of beter nog, iets daarboven. En je mag verder alles in stelling brengen om hem onschadelijk te maken. In dit geval is dat vooral een grote mond: “We kunnen het godverdomme niet betalen, stomme lul…”.
Olie op het vuur.
“Jij komt er hier niet meer in. D’r uit. Nu. Onmiddellijk”.
Menno krijgt zijn tas niet mee, en hij besluit daarom niet naar de volgende lessen te gaan. Hij gaat ook niet naar huis, maar zwerft in plaats daarvan wat rond door de bossen van Zeist, tot hij trek begint te krijgen.
Wanneer hij achterom de keuken binnenkomt, blijken zijn ouders al op de hoogte. Tot zijn opluchting zijn ze niet boos. Pappa is al op school geweest, nadat hij op zijn werk gebeld is. De conrector melde dat zijn zoon na een aanvaring met een leraar niet meer in de lessen was verschenen. Pa heeft ook met Verburg gesproken, die zichzelf in eerste instantie vrijpleitte van iedere schuld aan de gebeurtenissen en Menno afschilderde als een brutale vlerk. Hij moest echter toegeven niet te weten waarom de jongen geen schrift had, en dat hij hem geen gelegenheid had gegeven dat uit te leggen.
Zijn vader stijgt in Menno ’s achting, nu hij doorkrijgt dat hij het tegenover Verburg en de conrector voor hem opgenomen heeft.
De domper komt al gauw.
“Jouw tas staat nog bij Verburg.”
“Waarom?”
“Die moet je morgen zelf bij hem ophalen. Je verontschuldigt je dan voor je taalgebruik en je zegt dat het je spijt.”
“Waarom?”
“Zo werkt het nou eenmaal,” stelt pa.
“Later zul je begrijpen,” vult ma aan. “Doe het maar voor ons.”
En zo geschiedt.
Voor het eerste lesuur begint, klopt Menno op de deur van het lokaal waar Verburg achter zijn bureau zit. Na het “Ja,” komt Menno binnen.
Plichtmatig maar zo beleefd mogelijk zegt hij: “Neemt u mij mijn gedrag van gisteren alstublieft niet kwalijk. Het spijt me.”
Verburg knikt, pakt de tas en geeft hem aan. Ze kijken elkaar zwijgend een paar seconden aan, voor de leraar de tas loslaat. Het is beiden duidelijk dat het nooit meer goed tussen hen zal komen. Die avond hangt Menno de leraar in gedachten op aan de hoogste boom voor de school.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 9789465128023. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
Hab mir mit viel Vorfreude eine neue (Kunst-)Lederjacke bestellt weil Alte kaputt.
Kam heute. Mache ich das Paket auf, ist da eine ganz andere als die bestellte Jacke drin.
Und jetzt bin ich nöckelig.
Tegengehouden
Gestommel. Zachtjes gaat de deur van zijn kamer open.
“Slaap je al?” fluistert moeder.
Even overweegt Menno daar niet op te reageren, maar al snel wint zijn nieuwsgierigheid het. Hij bromt een beetje en ziet vervolgens zijn ouders tegen de achtergrond van de deuropening als donkere gedaanten naar zijn bed toekomen. Moeder gaat op de rand van zijn bed zitten. Vader pakt de stoel vanachter zijn bureautje. Menno wacht af.
“Wat ben je aan het doen?” vraagt moeder, alsof ze denkt dat hij begrijpt waar ze op doelt.
“Niets,” antwoord hij oprecht verbaasd. “Ik probeer te slapen.”
“Je moet opa laten gaan.” Er klinkt onzekerheid door in vaders stem. “Opa zegt dat hij wordt tegengehouden door kinderhandjes…,” voegt hij er met iets meer overtuiging aan toe, “en wij denken dat jij begrijpt wat hij daarmee bedoelt.”
“Waarom?” vraagt Menno.
“Daarom,” antwoordt vader zacht. “Alleen al dat je nu vraagt waarom. Je weet waar wij het over hebben.”
“Waarom?”
“Menno .” Moeders stem kan soms scherp zijn, en nu weer snijdt ze hem door de ziel. “Menno,” vervolgt ze milder van toon, “opa noemt jouw naam.”
“Ik mag toch niet bij hem op bezoek komen? Waarom moet ik hem dan laten gaan? Hoe kan ik hem tegenhouden?”
Het kan niet anders of zijn ouders horen hoe allerlei gevoelens hem de adem benemen en hem de strot dichtknijpen. Hij is ongelooflijk blij dat opa hem moet hebben gevoeld en gehoord, zoals Aya haar vader voelde en hoorde in haar slaap. Maar hij is ook boos op zijn grootvader, omdat hij hem heeft verraden aan zijn ouders, door zijn naam te noemen. Hij voelt een intens verdriet opkomen om wat er staat te gebeuren.
“Opa wil graag naar de hemel toe, maar dat kan niet, omdat jij het niet wilt.” Door de nadruk die moeder legt op het woordje ‘jij’, krimpt Menno ineen.
“Jezus wil het.” bijt hij haar toe. “Anders gebeurt er niets. Je moet als je bidt altijd zeggen dat Jezus het zo wil.”
“Dat is onzin,” antwoordt moeder fel. “Jezus is hier niet.”
“Jezus is hier wél.”
Verontwaardigt komt Menno overeind. Hij kruipt over zijn bed naar het kastje aan de muur, pakt het doosje met de hostie eruit, opent het, en neemt de hostie tussen de duim en wijsvinger van zijn rechterhand en houdt het voor haar ogen zodat ze zich ervan kan overtuigen dat het echt is: “Dit is Jezus.”
“Dat is een ouweltje,” schampert moeder. “Een dingetje van meel. Wie heeft je wijs gemaakt dat dat Jezus is?”
“Dat heeft een man gezegd. In Egmond. Ze hebben het daar zelf in de mist geconstateerd.”
“Egmond? In de mist?” Pappa kan een lachje niet onderdrukken, en doordat hij zich van zijn stuk gebracht voelt, weet Menno even niets te zeggen. Daarop trekt moeder plotseling de hostie uit zijn vingers, wrijft het stuk en schreeuwt: “Meel. Je moet niet alles geloven wat anderen zeggen.”
Vol ongeloof staart Menno naar de vallende kruimels. Dat zij dit zomaar doet. Het voelt bijna alsof zij zojuist zijn lijf tussen haar vingers fijn heeft gewreven en hij zoekt naar woorden die er niet zijn. Gekwetst kermt hij: “Toch is het zo. Als je heel erg graag wilt dat er iets gebeurt, moet je altijd bidden en tegen God zeggen dat Jezus het zo wil. En dan is hij hier, en dan gebeurt het echt.”
“Maar jij bent het, die wil dat Jezus het wil,” stoot moeder door. Geschrokken van haar eigen reactie, laat zij direct een stroom sussende woorden over haar zoon heen komen waarvan er geen één goed bij hem terecht komt. Hoelang zij daarna op hem in blijft praten interesseert hem niet. Hij luistert niet meer naar haar. Als zij eindelijk haar mond houdt, blijft het lange tijd stil.
Uiteindelijk breekt zijn vader door de stilte en Menno ’s weerstand heen. “Ik weet dat je veel van opa houdt. En ik begrijp heel goed dat je hem niet kwijt wilt en hem graag bij je wilt houden. Maar als je echt van iemand houdt, en dan bedoel ik: écht, dan laat je die iemand vrij om verder te gaan. Waarheen dan ook. Zelfs als dat betekent dat je elkaar nooit meer ziet.
Dat is houden van, Menno. Dat is liefde: dat je de ander niet voor jezelf wilt houden, maar vrijlaat.”
‘Aya…’ denkt Menno. ‘Opa zit net als Aya in een gevangenis. En ik houd hem gevangen.’ “Dan moet opa maar doodgaan, als iedereen dat zo graag wil.” schreeuwt hij.
Hij stopt zijn hoofd weer onder het kussen, zoals hij altijd doet wanneer hij zich voor alles en iedereen wil verbergen, en niets meer wil zien of horen. Huilend wacht hij tot hij voelt dat zijn ouders zijn kamer uit zijn, en gaat dan op zijn rug liggen. Uitgeput valt hij zo in een droomloze slaap. Het eerste dat zijn moeder de volgende morgen tegen hem zegt is: “Opa is overleden. Het ziekenhuis belde gisteravond laat, nog geen half uur nadat pappa en ik weer beneden waren.” Haar stem klinkt emotieloos. Zakelijk. Menno haalt zijn schouders op. Het zal wel. Hij wil het er niet meer over hebben.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 9789465128023. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
Menno – het zwaard van Manjoesri
De volgende enigszins voor het BD bewerkte tekst is een passage uit de autobiografie van Dharmapelgrim. De eerste kinderjaren slaan we nu even over, hoewel ook deze jaren in het na-oorlogse Duitsland (moffenjong!) van invloed zijn geweest op zijn ontwikkeling. In deze bijdrage is de hoofdpersoon 13 jaar.Het zwaard van Manjoesri
“Ik zal je over Manjoesri en zijn zwaard vertellen”. zegt mevrouw Musegaas minzaam. “Weet jij wie Manjoesri is?”
Menno schudt het hoofd.
“Geeft niet, geeft niet. Ik denk dat jouw pappa en mamma hem ook niet kennen. Ik denk bovendien dat je alles wat ik je nu ga vertellen zult vergeten, maar dat het desondanks ergens diep in jou toch zal landen, als een zaadje dat jaren nodig heeft om uit te komen. Daarna zal het langzaam groeien, zonder dat iemand er iets van ziet of merkt. Jij zelf ook niet. En dan op een dag, wanneer je zelf zo oud bent als ik nu – of zelfs ouder – zal het ineens aan de oppervlakte komen en tot bloei komen. Dus luister goed jongen, luister goed, want het is belangrijk.”
Mevrouw Musegaas sluit haar ogen en laat een lange stilte vallen. Menno begint zich net af te vragen of ze in slaap is gevallen, wanneer ze begint:
“Manjoesri werd lang geleden ergens in India geboren, in een voorname familie. Dat zegt men. Sommigen zeggen ook dat Manjoesri een knappe man was en dat hij een vrouw had die Saraswati heette. Anderen beweren dat hij een rondzwervende monnik was. Niemand die het weet. Wat is waar, en wat niet? Doordat niemand het precies weet, bestaan er allerlei verhalen over Manjoesri en zijn zwaard, En er bestaan allerlei beeldjes en afbeeldingen van hem…”
“O, ik heb er nooit eentje gezien.” laat Menno zich ontsnappen.
“In het oosten, aan de andere kant van de wereld,” licht mevrouw Musegaas toe. “Hier in Nederland ben ik er eerlijk gezegd ook nog nooit eentje tegengekomen. Hier hebben ze heel andere figuren…”
“Hangt Mansoeri ook aan een kruis?”
“Nee. Maar je kunt een beeld van hem of een schilderij waar hij op staat gemakkelijk herkennen: hij zit meestal op een leeuw of een leeuwenhuid, en in zijn rechterhand houdt hij een heel belangrijk, vlammend zwaard.”
“Zoals Excalibur en het Zingende Zwaard?” Menno moet onwillekeurig denken aan het beroemde zwaard dat koning Arthur ooit uit een steen trok en het zwaard dat Prins Vaillant hanteerde om vijanden een kopje kleiner te maken.
“Nee, die zwaarden zagen er anders uit en dienden een heel ander doel. Het waren zwaarden waarmee tegenstanders elkaar te lijf gaan. Mensen van vlees en bloed.”
“Of een draak.”
“Of een draak,” beaamt mevrouw Musegaas. “Met zwaarden als Excalibur vecht je op een slagveld. Met het zwaard van Manjoesri scheid je zin van onzin.”
Aan het gezicht van Menno valt af te lezen dat hij het een mal verhaal vindt. Wat heb je nou aan zwaard waarmee je zin en onzin kunt scheiden en verder niks? Dat is natuurlijk op zichzelf al onzin. Zwaarden zijn er om mee te vechten. Dat weet iedereen.
“Je leest te veel ridderverhalen.” lacht mevrouw Musegaas. Ze zoekt in een dik boek naar een tekening van Manjoesri. Ze laat Menno een blauw-witte tekening zien van een man op een woeste leeuw. Om de nek van de man hangt een rij tijgertanden aan een snoer. Het vlammende zwaard lijkt in de ogen van Menno meer op een knots dan op Excalibur of het Zingende zwaard.
“Die knots aan het eind zijn vlammen.”
Menno kijkt nog eens en gelooft het daarna wel. Vlammen. Manjoesri heeft dus een brandend zwaard waarmee hij zin en onzin van elkaar scheidt.
“En die kring om zijn hoofd?”
“Zoiets zie je ook op tekeningen van heiligen in het Christendom. Zoiets heet een aureool of stralenkrans. Er zijn nog andere woorden voor, maar daar kom ik nu even niet op. Zo’n krans symboliseert dat de persoon heel erg bijzonder is.”
Menno krijgt het gevoel dat hij privéles krijgt. Volgens mevrouw Musegaas is alles symbolisch en heeft Manjoesri misschien niet eens echt geleefd. En áls hij toch geleefd heeft, was het vast een heel gewoon mens die een scherp inzicht ontwikkelde. Zijn zwaard bestond in de binnenkant uit zacht staal dat liefde heet, en aan de buitenkant uit hard staal dat standvastigheid heet. Manjoesri bracht liefde en standvastigheid samen en vervolgens heeft hij er vast en zeker van alles mee gedaan dat staat voor ‘verhitten’ en ‘klappen krijgen’ ofwel hameren. En alles wat hij in zijn leven meemaakte heeft zijn inzicht, dat zwaard dus, vlijmscherp gemaakt. Daardoor was hij op den duur in staat om als geen ander zin en onzin van elkaar te onderscheiden, waarheid van leugen, domme kennis van wijsheid en dat waar alles om draait van alles dat ronddraait. De mensen hebben van dit gegeven verhalen gemaakt, en ze hebben Manjoesri langzaam maar zeker vergoddelijkt. Hij zou daar zelf met zijn zwaard van inzicht natuurlijk korte metten mee hebben gemaakt.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 9789465128023. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.
Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
#christendom #Excalibur #koningArthur #Manjoesri #Menno #PrinsVaillant
Uitgetreden
Zes keer in de week fietst Menno naar zijn school in de Oranje Nassaulaan, deels door het bos. ‘Van een beetje fietsen word je alleen maar sterker,’ hebben zijn ouders gezegd. Vandaag lijkt het fietspad door het bos steeds breder en eindelozer te worden alsof er geen einde aan komt. De bomen links en rechts wijken terug, worden hoger en bovendien bijna doorschijnend. Menno stapt af, laat zijn fiets in de berm vallen en gaat ernaast zitten. Op de weg – een meter of vier verderop parallel aan het fietspad – rijden auto’s voorbij, steeds langzamer, steeds langzamer, tot ze stilstaan als vage schaduwen tussen stralende bomen.
Er hangt een onbeschrijfelijke sfeer om hem heen, die hem meer verwondert dan beangstigt. Het is stil, maar de stilte klinkt als tere muziek zonder begin of einde. Menno ervaart dat zijn lichaam vreemd en zwaar aanvoelt, en hij geeft een poging om op te staan al spoedig op wanneer hij merkt dat zelfs het verzetten van een voet zijn krachten te boven gaat. Alle gevoel in zijn lijf verzamelt zich in zijn nek en achterhoofd tot het zich tintelend van zijn kruin losmaakt. Hij ziet zichzelf zitten , en kan om zich heen kijken, zonder zijn te hoofd te bewegen. Hij kan zelfs van zijn lichaam wegzweven, tussen de bomen door en omhoog als een ademwolkje. Verwonderd ziet hij niet alleen dat de auto’s op de weg stil staan, maar ook de fietsers verderop, zonder om te vallen. Hun voeten staan nog op de pedalen. Zelfs vogels hangen roerloos in de windstille lucht.
Met een lichte schok realiseert Menno zich dat hij uit zijn lichaam is gestapt, en om zich ervan te overtuigen dat hij niet dood is, werpt hij een blik op zijn lichaam dat als een standbeeld in het gras naast zijn fiets zit. Intuïtief voelt hij aan dat hij onmiddellijk in de zittende figuur terug kan keren, als hij dat wil. Maar nu nog niet. Nu wil hij op bezoek bij opa.
Blijkbaar is het voldoende om alleen maar aan opa Prins te denken, om op hetzelfde moment bij hem te komen. Alles en iedereen in de ziekenhuiskamer staat stil, als op een foto. Alles is transparant en de mensen geven licht alsof zij met ontelbare twinkelende vonkjes gevuld zijn. Menno ziet drie mensen. Naast zijn opa staat een man met een witte jas aan. Hij trekt een ernstig gezicht en houdt de pols van opa vast. Aan de andere kant van opa staat een vrouw in een blauwe jurk met een wit schort voor. Ze draagt een raar wit mutsje op haar hoofd, waar een grijs plukje haar onder vandaan krult. De man en de vrouw glimlachen naar opa. Enigszins verbaasd maar gerustgesteld stelt Menno vast dat niemand hem ziet.
Zal opa hem horen, als hij iets in zijn oor fluistert? Zal opa het merken wanneer hij hem een kus op zijn voorhoofd geeft?
“Ik hou van u,” fluistert Menno. “Ik hou van u.” schreeuwt hij, zonder dat iemand hem hoort.
Maar dan ontdekt hij dat zijn woorden als ijle rimpelingen richting opa gaan en dwars door zijn nu transparante lichaam, om daar héél even aan twinkellichtjes een extra flikkering te ontlokken.
“Ik hou van u, ik hou van u, ik hou van u.”
Opnieuw en opnieuw flikkeren de lichtjes, flauw, kort, maar onmiskenbaar.
“U mag niet doodgaan,” bezweert Menno nu. “Hoort u mij? U mag niet doodgaan.”.
Ineens voelt Menno een schok. Hij is weer terug in zijn lichaam, in Zeist, naast het fietspad op het gras. Hij heeft er geen idee van hoe lang hij daar al zit. Bang om te laat op school te komen grijpt hij zijn fiets, springt erop, en racet weg, om te ontdekken dat hij ruimschoots op tijd is. Heeft hij dan alles gedroomd? Hij besluit met niemand over deze ervaring te spreken. Waarschijnlijk gelooft toch niemand hem.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 9789465128023. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
Sterven (1)
(Zeist) Zonder zich te wassen of tanden te poetsen, kleedt Menno zich om voor de nacht, en staart even later met een hoofd vol vragen naar de enigszins schuin aflopende wand tegenover zich. Het wit geschilderde rauhfaserbehang licht flauw op door het schijnsel van het groenige nachtlampje, dat in het stopcontact naast de kamerdeur onder de lichtschakelaar zit. Als je maar lang genoeg naar hetzelfde punt blijft turen, verdwijnt de omgeving en verschijnen er vanzelf allemaal figuren, weet hij uit ervaring. Gezichten. Soms lijken ze zelfs te bewegen.
“Geloof jij dat opa doodgaat?” vraagt Menno luid genoeg om Jos door de betengeling heen te bereiken.
“Vast wel,” antwoordt Jos vanachter de dunne wand die hun kamers scheidt. “Ik weet het zeker. We gaan allemaal een keer dood. Opa dus ook”
Menno denkt na. Uiteraard heeft zijn broer gelijk, zoals altijd. Honden en katten gaan dood, net als vogels, koeien en paarden. Alles wat leeft, gaat vroeg of laat een keer dood. En alles wat niet leeft, gaat op den duur stuk. Het is alleen niet eerlijk dat opa juist nu doodgaat. Hij wil het niet.
“Ik bedoel, denk je dat opa VANNACHT doodgaat?” stelt Menno een nieuwe vraag, “of morgen?”
“Dat weet ik toch niet,” moppert Jos. “Misschien wel. Misschien niet. Misschien is er helemaal niets aan de hand.”
“Denk je dat opa in de hemel komt?”
Omdat het stil blijft aan de andere kant, stelt Menno zijn vraag opnieuw: “Denk je dat opa in de hemel komt?”
“Als ik antwoord geef, houd je je dan verder stil? Ik probeer een boek te lezen.”
Menno zwijgt, maar weet helemaal niets meer te zeggen, nadat hij Jos hoort mompelen: “Ik denk dat ie gewoon in de grond terecht komt.”
Pas na een week vernemen de jongens wat er met hun opa aan de hand is. Iets met een bloeding in zijn hoofd. Terwijl mamma achter het stenen aanrecht gekookte bietjes in dunne plakjes snijdt, vertelt zij dat opa naar de poepdoos achter het huis is gegaan en dat oma erg ongerust werd toen hij wel erg lang wegbleef. Oma ging tenslotte maar eens kijken, en vond opa op de grond, met zijn broek op de knieën. Volgens de dokters heeft hij veel te hard zitten persen, en daardoor is er een adertje in zijn hoofd geknapt. Nu ligt hij in het ziekenhuis, met slangetjes in zijn neus en in zijn armen.
“En opa heeft de hik,” voegt moeder er nog aan toe.
“De hik?” Menno is oprecht verbaasd.
“Dat heb ik ook wel eens, dat is toch niet zo erg?”
“De hik die opa heeft, is geen gewone hik.
Zijn hele lijf schudt ervan,” zegt moeder. “Opa wordt niet meer beter. En daarom komt pappa nog niet thuis. Hij blijft bij oma in Zaandam,” voegt ze er zonder opkijken aan toe.
Menno weet genoeg. Hij gaat naar zijn kamer, loopt naar het houten kastje aan de muur, pakt het doosje met het ‘lichaam van Christus’ en haalt het ouweltje er voorzichtig uit. Hij kruipt onder de dekens, houdt de hostie tussen de handpalmen, en sluit de ogen.
“Opa Prins mag niet doodgaan,” fluistert hij tegen de hostie, zodat alleen God hem kan horen. “Opa Prins mag niet doodgaan, omdat Jezus het niet wil.”
Zo blijft hij lange tijd liggen, in diepe concentratie, terwijl hij zich opa Prins voor de geest probeert te halen, liggend in een groot bed.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 9789465128023. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.
Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
Guna–guna
(Zeist) Menno komt graag en vaak bij mevrouw Musegaas en zij vindt het fijn om hem verhalen te vertellen over het Nederlands–Indië van vóór de oorlog, over de Jappenkampen en over guna–guna, de stille kracht.
“Met de guna–guna valt niet te spotten.” benadrukt ze meerdere malen. “En je doet er verstandig aan je nooit met zwarte magie in te laten, want het kan als een boemerang werken en jezelf treffen wanneer je niet oppast.”
Menno gelooft haar direct als ze beweert dat de onzichtbare wereld veel groter is dan de zichtbare. Het bovennatuurlijke lijkt voor mevrouw Musegaas net zo vanzelfsprekend als de dagelijkse werkelijkheid.
“Zoals van een ijsberg maar tien procent boven water uitsteekt, zo steekt de wereld maar voor tien procent boven de veel ijlere wereld van de geest uit. Misschien zelfs nog wel voor een veel geringer deel. Er is zoveel meer dan wat je kunt zien, Menno. En er is zoveel meer dan je kunt horen. Ik zal je het verhaal vertellen van Ramelan, de broer van de lurah:
Ramelan was een jaar of elf, twaalf toen hij op een dag zomaar verdween. Hij was echt spoorloos. De hele desa zocht hem, dagen-, weken- en zelfs maandenlang. Tot uiteindelijk iedereen ervan overtuigd was dat Ramelan opgegeten moest zijn door een tijger. Er gingen jaren voorbij, en de ouders van Ramelan stierven van verdriet. Tenslotte werd zijn broer een oude man, toen, op een dag, ineens Ramelan weer in de desa verscheen, geen dag ouder geworden. Hij was nog steeds twaalf jaar, en droeg nog steeds dezelfde kleren als op de dag dat hij verdween.”
“Hoe …?” Menno ’s mond zakt open van ongeloof.
“Ja, hoe dat kon? Dat weet niemand. Ramelan werd naar de nieuwe lurah gebracht, die hem onmiddellijk herkende. Daarna moest Ramelan zijn verhaal aan de politie vertellen, aan de dokter, het oude schoolhoofd en niet te vergeten de priester en tenslotte aan de dukun santet.”
Mevrouw Musegaas zwijgt weer een paar minuten, alsof ze diep nadenkt of ze wel verder kan vertellen en welke woorden ze daarvoor zal gebruiken. Menno zit op het puntje van zijn stoel.
“Was u erbij? Heeft u Ramelan gezien?”
Mevrouw Musegaas schudt het hoofd. “Nee, Menno. Sajang. Ik was nog maar een heel klein meisje toen het gebeurde, maar ik herinner me nog wel de consternatie.”
“Wat was er gebeurd?”
“Ramelan had de geestenwereld betreden, omdat hij zo graag met de grote steen wil spreken.”
“Waarom wilde Ramelan met die steen spreken?” Menno vindt het maar raar.
Mevrouw Musegaas maakt een verontschuldigend gebaar. “Natuurlijk, natuurlijk … dat ben ik vergeten te vertellen. Iemand uit de desa had diep in het bos, bij een grote rots, een heel mooie steen gevonden. Een edelsteen. Die steen bleek veel geld waard en maakte de vinder rijk. Omdat de ouders van Ramelan arm waren, wilde hij ook zo’n kostbare steen vinden, en toen dat nooit gebeurde, hoe ijverig hij ook zocht, wilde hij aan de rots vragen hem te helpen. Nee Menno, dat is geen grapje. Er zijn meer mensen die contact hebben met de geestenwereld dan jij denkt. Maar die wereld betreden… er binnengaan en er verblijven, dat gebeurt zelden, en, zoals je nu weet, het is gevaarlijk. Terwijl Ramelan het gevoel had dat hij maar een paar minuten met de stenengeest sprak, gingen er in zijn eigen wereld ondertussen tientallen jaren voorbij.”
Menno zucht van spanning, en probeert zich voor te stellen hoe het zal zijn, om met een steen te praten en daarna weer terug te komen, tientallen jaren later.
“Het verhaal is nog niet afgelopen,” onderbreekt de oude vrouw zijn mijmeren. “Nadat Ramelan weer in de desa teruggekomen was, duurde het niet lang of hij werd ziek. Meer dan vijftig jaar heeft hij in het tempo van de stenengeest geleefd en hij kon zich niet meer aanpassen. De drukte om hem heen werd hem te veel, en hij besloot weer naar de stenengeest terug te gaan. Voor altijd. Niemand heeft Ramelan ooit nog weer gezien.”
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 978946512802. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.
Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
#autobiografieVanDharmapelgrim #gunaGuna #Menno #Ramelan #stilleKracht
Geen idee.
(Alkmaar) Menno wil weten waarom niemand thuis iets over God zegt en waarom ze niet bidden voor het eten.
“God bestaat niet,” zegt moeder. “God is een verzinsel. En ik ga een bedenksel niet bedanken voor ons eten. Ik kook de dankbaarheid dat we te eten hebben wel gewoon met de piepers mee.”
“Oma Dekker denkt daar toch anders over,” werpt Menno tegen.
“Zij is hervormd,” moppert mam.
“Wij zijn in een keer goed gevormd,” stelt pa. “Hervormden blijkbaar niet, anders hoefde het niet over. En gereformeerden al helemaal niet, want die waren zelfs na een hervorming nog steeds niet zoals het moest en waren nog een keer aan de beurt.” Hij lacht.
“Even serieus,” moppert Menno.
“Ik heb mijn moeder nooit voor het eten horen bidden,” zegt mamma.
“Bij ons thuis waren we alleen stil onder het eten wanneer we aan het kauwen waren,” verklaart pa. “En over God hadden we het nooit, omdat … omdat wij het er nooit over hadden. Godsdienst is opium voor het volk,”
“Marx,” weet Jos.
“Wij zijn geen communisten.” werpt moeder tegen.
“Marx heeft niks met communisten te maken,” corrigeert pa haar. “De communisten hebben hem gewoon gekaapt. Wij zijn socialisten.”
“Maar jullie geloven niet in God,” concludeert Menno.
Pa wrijft even over zijn kin, schraapt zijn keel en verkondigt plechtig: “God is door mensen bedacht zodat ze hun ellende een plaats konden geven. Er zit nergens een mannetje met een lange witte baard op een wolk deze wereld te bestieren.”
“En Jezus dan?”
“Jezus was gewoon een mens,” poneert moeder stellig. “En net zoals ze altijd en overal doen met mensen die het goed met anderen voorhebben, hebben ze hem om zeep geholpen.”
Pa knikt en zucht. “De Romeinen spijkerden hem aan een kruis. Als hij in de middeleeuwen had geleefd, of in de tijd van de Franse revolutie, zouden mensen nu met een galgje of mini–guillotine aan een gouden kettinkje om hun hals rondlopen. En als ie in Amerika was geboren, zouden ze nu met een gouden elektrisch stoeltje rondlopen” Hij moet er zelf hard om lachen.
Menno denkt aan zijn grootmoeders. Zouden zij hun dankbaarheid ook meekoken? En hij denkt aan de zondagsschool, de godsdienstlessen op school, de abdij in Egmond en aan allerlei andere zaken die iets met ‘geloven’ te maken zouden kunnen hebben.
“Wie heeft de wereld dan gemaakt?” vraagt hij tenslotte.
“Niemand.” stelt moeder. “De wereld is er al miljoenen jaren, en niet zoals sommigen beweren pas een paar duizend jaar. Dat God de wereld heeft geschapen, is een sprookje.”
“De aarde is een planeet,” legt pappa uit. “En hoe die precies is ontstaan, zoeken geleerden maar uit. Ik heb geen idee. Wat ik wel weet is dat de aarde niet uit hemelse klei is geboetseerd en dat er niet vanaf dag zes ineens mensen op rondliepen. Veel mensen willen graag weten waar ze vandaan komen en waar ze heen gaan. Ze vinden het onverdraaglijk wanneer je hun vragen beantwoordt met ‘geen idee.’ Van ‘geen idee’ worden ze bang.”
“Bent u niet bang?”
“Nee, het heeft namelijk geen enkele zin bang te zijn voor iets dat je niet kunt weten. Je moet bang zijn voor wat je denkt zeker te weten. Mensen die menen van alles zeker te weten, maken dingen, elkaar en de natuur kapot. Zeker weten is desastreus “
“Wat is desastreus?”
“Rampzalig.”
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 978946512802. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.
Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
#angst #autobiografie #geenIdee #Jezus #Marx #Menno #Opium #schepping
#angst #autobiografie #geenIdee #Jezus #Marx #Menno #Opium #schepping
Monsters
(Alkmaar) Vaders sterke verhalen zijn leuk, maar verhinderen niet dat zich ‘s avonds in bed allerlei nare gedachten in Menno ’s hoofd verzamelen. Ze veranderen daar in afzichtelijke monsters. In paniek roept hij zijn vader. Hij komt onmiddellijk.
Het duurt even voor hij begrijpt wat er precies aan de hand is, maar dan zegt hij tot Menno ’s stomme verbazing: “daar weet ik wel wat op, maar dan moet jij wel heel erg moedig zijn.”
“Hoe dan…”
“Jij ziet monsters, zeg je…”
“Ja…”
“Die kun je allemaal de baas.”
Even denkt Menno dat zijn vader zijn verstand verloren heeft.
“Als je een monster ziet, een draak of vreselijk gedrocht, dan moet je hem recht tussen de ogen kijken.” Pappa wijst op het punt tussen zijn eigen wenkbrauwen. “Dus niet IN de ogen kijken, dat moet je nooit doen… nee, recht ertussenin. Daar worden monsters erg onzeker van…Blijf vooral kijken en zeg: ‘voor jou ben ik niet bang. Hoe kan iemand voor jou nou bang worden? Je stelt helemaal niets voor. Echt niet…”
“Wat gebeurt er dan?”
“Dat hangt ervan af. Er kan van alles gebeuren. Maar je hoeft nooit bang te zijn, want zolang je hem maar tussen de ogen blijft aankijken, kan ie jou helemaal niets doen. Dat is onmogelijk…”
“Hoe kan dat ?”
“Geen idee, maar het is wel zo.” Pappa lacht een beetje verlegen, lijkt het. “Ik heb het zelf geprobeerd, en het werkt.”
“Altijd?”
“Altijd.”
Pappa is de kamer nog niet uit, of het eerste gedrocht springt op Menno af. Die kijkt het monster recht aan en mompelt dat hij niet bang is. Tot zijn stomme verbazing verdwijnt het monster op slag, alsof Menno in een zeepbel heeft geprikt. Waar hij echter niet op heeft gerekend, is dat er een nog vreselijker exemplaar opdoemt. Die blijkt taaier, zodat Menno hem langer aan moet blijven staren en belachelijk moet maken voordat hij in het niets oplost, om plaats te maken voor een nóg veel engere. Een uur later roept hij weer om zijn vader. Die schijnt het verwacht te hebben.
“Nu moet je doorzetten,” moedigt pappa zijn zoon aan. “Het zal er om gaan spannen, maar je mag nu niet opgeven… al duurt het tot morgenochtend.”
“Hoe bedoelt u?”
“Je moet doorgaan tot het verschrikkelijkste monster is verschenen.”
“Het allerverschrikkelijkste…?”
“Ja… er zit niets anders op. Dat moet. Je moet doorpakken. Net als een echte ridder.”
“Die hebben zwaarden…”
“Jij hebt je ogen…. Blijf ze aankijken. Draai wat jou ook bang maakt nooit de rug toe. Hoor je? Nooit wegkijken. En hoe erger zij dreigen, hoe minder jij je daarvan aan mag trekken.” Pappa geeft Menno een dikke zoen op zijn voorhoofd en gaat weg.
Pappa heeft gelijk. De monsters worden steeds dreigender, steeds verschrikkelijker, woester en angstwekkender, tot er opeens geen een meer verschijnt. Tegen de laatste, één waarvoor zelfs Magere Hein nog op de loop gaat – zegt Menno niets.
Hij kijkt het afgrijselijke monster alleen maar aan, héél lang, recht tussen de ogen – zelfs wanneer de kop steeds dichterbij komt en dreigt hem te zullen verslinden. Maar omdat de draak niets doet, behalve dichterbij komen, begint Menno te begrijpen dat dreigen het enige is dat het enge monster kan. Het monster is niet in staat hem werkelijk iets aan te doen.
Menno slaakt een zucht van verlichting, en kennelijk wordt die zucht zijn plaaggeest fataal. Hij vervaagt snel en verdwijnt. Menno is uitgeput en kan zich geen monster meer voorstellen waar hij nog bang voor zou kunnen worden.
De dagen daarna ontdekt Menno dat met de verschrikkelijke draken tegelijk alle lieflijke en aardige feeën en elfjes ook uit zijn gedachtewereld zijn verdwenen. Hij doet daarom zijn best zich het laatste monster terug voor de geest te halen. Wanneer het eindelijk verschijnt, volkomen uitgeblust, vraagt Menno :
“Ben jij echt verdwenen doordat ik je bleef aankijken?”
“Ja,” antwoordt het beest vermoeid, “dat wilde jij toch?”
“Voor altijd?”
De draak zucht en er komt een minuscuul rookwolkje uit zijn neus. “Voor altijd.”
“Waar ben je dan naartoe?” wil Menno nu weten.
“Ik woon nu in jouw herinnering. Je zult me nooit meer zien, tenzij je mij daaruit oproept. Dan kom ik.”
“Direct?”
“Nee, niet direct. Hoe langer het duurt voor je mij oproept, hoe harder jij je best moet doen om mij op te halen.”
Menno denkt even na, en vraagt dan: “Ben je in mijn herinnering dan helemaal alleen?”
Het monster schudt zijn kop. “Nee.”
“Nee?”
De draak glimlacht alsof hij iets van triomf voelt. “Alle elfjes, feeën, kabouters en andere wezens uit jouw fantasie zijn met mij meegegaan,” lispelt hij. “Nadat jij mij hebt weggekeken, zijn zij allemaal met mij meegegaan. Ze wonen nu net als ik allemaal in jouw herinnering.”
Menno zwijgt heel lang om de woorden van het monster tot zich te laten doordringen.
“Dan… dan …dan wil ik dat jij blijft. Je moet blijven, zodat ik af en toe nog heel even naar je kan kijken … niet te lang, zodat je nooit voor altijd verdwijnt maar kort genoeg om niet heel erg bang van je te worden. Vind je dat goed?”
Nu is het de beurt van de draak om na te denken. “Vooruit,” zucht hij tenslotte. “Ik denk dat het een goed idee is. Ik zal me af en toe even laten zien maar ik ga iedere keer ook weer uit mezelf weg. En jij mag alleen met een schuin oog naar me kijken.”
Alle feeën, elfen en andere fantasiefiguren halen opgelucht adem, en komen terug. Maar voortaan kan Menno ook hen alleen nog maar met een schuin oog zien, altijd kort, maar net lang genoeg om te weten dat ze er zijn.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 978946512802. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.
Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
#autobiografie #Menno #monsters
#autobiografie #Menno #monsters
Ze leven nog
(Zaandam) Zeker één keer in de week loopt of fietst Menno naar zijn opa en oma op de Zuiddijk. Dan koopt hij eerst voor vijf cent een zak koekkruimels bij de bakkerszaak aan het einde van de smalle Vinkenstraat, zodat hij onderweg iets te snaaien heeft. Na de bioscoop aan het einde van de Vinkenstraat komt hij langs de bioscoop op de Dam. Hij bekijkt daar alle plaatjes van de films die er draaien.
Na de Wilhelminabrug gaat het helemaal via de Prins Hendrikkade naar het fietspontje dat eindeloos rondjes vaart op de Zaan: Prins Hendrikkade, eiland, Havenstraat, Bleekerstraat – zijn bestemming – en dan weer terug naar de Prins Hendrikkade. Menno geniet iedere keer opnieuw van het tochtje, en daarom gaat hij regelmatig een extra rondje mee. Via de Bleekerstraat loopt Menno naar de zaak van opa. Hij herkent de zaak aan de rood–witte stok aan de gevel en de fors uitgevallen betonnen opstap voor de deur. Achter de twee kappersstoelen langs loopt hij naar woonhuis achterin. Omdat de woning tegen de dijk aan is gebouwd, bevindt de woonkamer zich hoog boven de tuin.
Oma zit achter de tafel aardappels te schillen. Verrast haar kleinzoon te zien, steekt ze een arm uit en trekt hem naar zich toe, voor de gebruikelijke natte zoen.
“Blijf je eten?” vraagt ze.
“Wat eten we dan?” is Menno’s wedervraag, want eerlijk is eerlijk, niet alles uit de keuken van oma Prins vindt hij even lekker.
“Aal,” antwoordt ze. “Arie is langs geweest, en hij heeft er meer dan genoeg gebracht. Ga maar kijken… ze staan beneden.”
Oom Arie, de oudste halfbroer van zijn vader heeft een vishandel, en schuift zijn stiefmoeder regelmatig wat toe, vooral op zaterdagmiddag.
In een teil met water kronkelen lange, dunne, slijmerige alen als een witgrijze massa door en over elkaar. Ze leven nog, daar bestaat geen enkele twijfel over. Gebiologeerd staart Menno naar het geheel, om vervolgens zijn hand in de teil te steken. De kluwen vis voelt koud en glad aan.
Dan komt oma. Ze pakt de teil op, en gaat ermee de trap op, naar de keuken boven. Menno volgt haar. Een voor één haalt oma de alen uit de teil, legt de vissen op een houten snijplank en snijdt ze de kop af. Tot Menno ’s stomme verbazing lijken de van elkaar losgesneden koppen en lijven afzonderlijk voort te leven. De bekjes blijven open en dicht gaan, net als de kieuwen, en de lange lijven kronkelen gewoon door.
“Ze leven nog.” roept hij vol afgrijzen en medelijden.
“Ze zijn hartstikke dood.” beweert oma stellig. “Ze voelen niks meer. Wat je ziet zijn stuipen ….Blijf je nou eten of niet?”
“Ja…,” antwoordt Menno aarzelend, omdat hij eigenlijk geen ‘nee’ durft zeggen, uit vrees dat oma hem dan kinderachtig vindt.
Bovendien mogen onthoofde alen best zielig zijn, ze zijn ook erg lekker.
“Weten ze dat in de Vinkenstraat?”
“Ik moet voor donker thuis zijn …,” antwoordt Menno naar waarheid.
Oma Prins kijkt hem aan terwijl ze gewoon doorgaat met alen onthoofden. “Dan moet je hier om zeven uur weg.”
Oma snijdt de dieren helemaal open en haalt de ingewanden eruit. De hartjes kloppen nog. De verminkte lijven blijven zelfs kronkelen terwijl de pan al op het vuur staat. Zouden ze echt niets voelen? Het water dampt al wanneer er eindelijk geen bewegingen meer te zien zijn.
Menno concludeert dat alle vissen in ieder geval halfdood moeten zijn geweest toen ze de pan in gingen en dus ook half levend zijn gekookt. Maar eenmaal helemaal dood smaken ze verrukkelijk bij de kruimige aardappels, de worteltjes met snippers peterselie en de romige, zachtzure saus die oma op tafel zet.
De volledige biografie is op 24 december 2024 als e-book uitgebracht met ISBN nummer 978946512802. De fysieke uitgave volgt waarschijnlijk eind 2025.Dit is een automatisch geplaatst bericht via ActivityPub.
#alen #autobiografieVanDharmapelgrim #dood #leven #Menno #oma #onthoofden
#alen #autobiografieVanDharmapelgrim #dood #leven #Menno #oma #onthoofden
Kaum habe ich das erste #Solarpanel meines #Balkonkraftwerk s fertig montiert, ist es draußen schon dunkel ... 😩 #Menno
@weirdmustard Du hättest jetzt schreiben sollen: 'Ja, du bist aber nicht arrogant.'