Vertalingen, steeds weer anders
De klipdas heet in sommige vertalingen konijn.Iemand legde me de vraag voor waarom er eigenlijk zo veel verschil is tussen diverse vertalingen van antieke teksten. Daar zijn verschillende verklaringen voor te geven. Hier zijn enkele factoren die ik kan bedenken.
De brontaal
De eerste is dat onze kennis van de antieke talen voortdurend groeit. Dat kan gaan om de betekenis van woorden. Zo vermeldt de Bijbel enkele keren een sjafan, wat eeuwenlang is vertaald als konijn. Omdat we tegenwoordig iets meer van de flora en fauna van het Midden-Oosten weten, weten we dat daar geen konijnen voorkwamen. We weten nu dat de betekenis van sjafan “klipdas” is.
Dit was natuurlijk een supersimpel voorbeeld. Maar denk ook aan grammaticaregels. Classici begrijpen inmiddels de diverse verleden tijden van het Latijn beter. Ze kunnen je ook vertellen dat in het Grieks de optativus, de werkwoordvorm waarmee wensen worden uitgedrukt (“leve de koningin!”), veel langer in gebruik gebleven dan tot voor kort werd aangenomen. Ik heb me laten vertellen dat in het Grieks de partikels tegenwoordig beter worden begrepen dan vroeger. Dit soort nieuwe inzichten zijn overigens voor een belangrijk deel te danken aan snel doorzoekbare databestanden – de computer dus.
Voor ik verder ga, wijs ik er nog even op dat we eigenlijk niet beschikken over een echt woordenboek van de Griekse taal. We hebben wel woordenboeken die u wegwijs maken in het Grieks van de klassieke auteurs, maar er is nooit een thesaurus aangelegd van alle bekende taaluitingen, dus met inbegrip van papyri en inscripties. Gegeven de enorme omvang van het Grieks zal die thesaurus er ook nooit komen, alle digitalisering ten spijt, en kunnen we ook niet hopen op een woordenboek dat het Grieks als Grieks ontsluit. Een woordenboek voor het klassiek Grieks is het beste waarop we mogen hopen. En dat betekent dus dat als het gaat om bijvoorbeeld een zeldzaam woord in een inscriptie, de inzichten van de vertalers weleens ver uit elkaar kunnen lopen.
De doeltaal
Een tweede aspect: de doeltaal. In ons geval het Nederlands. Dat is een middelgrote taal waarvan de meeste sprekers leven in een gebied te midden van drie van ’s werelds grootste talen. Anders gezegd: we hebben nogal wat invloeden van buitenaf en daardoor verandert het Nederlands vrij snel. Een vertaling in eigentijds Nederlands klinkt daardoor al gauw wat ouderwets.
Maar niet alleen is elke vertaling gebonden aan de eigen tijd, ze is ook gebonden aan het jargon van de vertaler. Vertalers hebben allemaal een andere woordenschat. Dat stelt grenzen aan de mogelijkheden. De vertalers nemen als het ware hun beperkingen mee.
Bovendien hebben ze verschillende opvattingen over wat toegestaan is bij een vertaling. Ik heb weleens meegemaakt dat iemand een staande uitdrukking waarmee de oude Grieken aangaven dat iemand luid sprak, had vertaald als “een stem als een brulboei”, wat de vertaler acceptabel vond, wat een andere vertaler beschouwde als een storend anachronisme. Ander voorbeeld: mag je in een Nederlandse vertaling van een Griekse tekst een Engels woord gebruiken als er in het Grieks een latinisme staat? Het gebeurt niet vaak, terwijl het verrassende inzichten oplevert.
Denk ook aan poëzie. Misschien wil je een gedicht zó vertalen, dat het een beetje catchy klinkt, maar dat betekent in onze taal vaak dat je rijm introduceert, terwijl in antieke poëzie de versmaat belangrijk is. En als je als vertaler dat laatste wil, kies je dan voor dezelfde versmaat als in het Grieks of Latijn, of een versmaat die in het Nederlands goed werkt? Keuzes, keuzes.
Strategie
Nog een factor: het doel van de vertaling. Er is een wereld van verschil tussen een vertaling die dient om de lezer te helpen het Grieks of Latijn te doorgronden, en een vertaling die dient als prettige literatuur. In het eerste geval zijn allerlei constructies toegestaan die in het Nederlands niet kunnen. We noemen het tegenwoordig een werkvertaling omdat de tweede soort, de vlot leesbare vertaling, de afgelopen halve eeuw steeds meer is komen gelden als wat je eigenlijk moet nastreven.
Er zijn dan nog vervolgkeuzes te maken. Een auteur als Herodotos schrijft in spreektaal over geschiedenis. Wil je dat weergeven als spreektaal of als wetenschapsproza? Allebei zijn acceptabel. Als je Marcus Aurelius vertaalt, kun je ervoor kiezen hem als filosoof te presenteren of als een man die voor zichzelf schrijft.
Doelgroep
Tot slot: de doelgroep wil nog weleens uitmaken. Vertalers van Bijbels Grieks wijzen weleens op woorden als doulos, dat zoiets betekent als “bediende” of “slaaf”. Dat laatste woord heeft, als je Bijbelvertaling gelezen wordt in een “zwarte” kerk (zoals in de Bijlmermeer) een heel eigen lading en daar moet een vertaler rekening mee houden.
Anders gezegd: je wil niet de woorden naar de betekenis van een tekst overdragen. Omdat de gebruiker van de vertaling de betekenis mede helpt construeren, kan het gebeuren dat hetzelfde woord voor verschillende doelgroepen anders vertaald moet worden.
Ik ga afronden. Ik heb wat algemene zaken benoemd die verklaren waarom vertalingen steeds anders zijn. En er is een gevolgtrekking: ook al hebben we tegenwoordig fantastische mogelijkheden om de computer vertalingen te laten maken, zoals Google Translate en DeepL, we kunnen vooralsnog niet zonder menselijke vertalers. En het is zinvol om iets te bedenken dat ik eigenlijk voortdurend heb verondersteld: eigenlijk zijn vertalingen onmogelijk. In elke taaluiting zijn vorm en inhoud onverbrekelijk verbonden, dus wie de talige vorm verandert (vertaalt), wijzigt ook de inhoud.
[De oudheidkundige wetenschappen zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van stukjes over het wetenschappelijk aspect, vindt u daar.]
#klipdas #spreektaal #vertaalpraktijk #vertaalproblematiek #vertaling

