Antonius Felix
Portret van een Romein, midden eerste eeuw (Museo civico, Milaan)
Zoals de trouwe lezers van deze blog wellicht hebben gemerkt, blog ik in de zondagse reeks over het Nieuwe Testament momenteel vooral over personages die we ook van buiten de Bijbel kennen. Eén daarvan is Antonius Felix, de Romeinse gouverneur van Judea die een rol speelde in het proces tegen de apostel Paulus. Ik heb er al vaker over verteld: Paulus werd in Jeruzalem gearresteerd en op transport gesteld naar Caesarea, waar gouverneur Felix verbleef. Die hoorde Paulus’ aanklagers en diens verdediging, en hield de aangeklaagde in verzekerde bewaring.
Enkele dagen later ging Felix samen met zijn vrouw Drusilla, die een Jodin was, naar de gevangenis. Hij liet Paulus halen om te horen wat hij over het geloof in Christus Jezus te zeggen had. Maar toen Paulus sprak over gerechtigheid en zelfbeheersing en over het komende oordeel van God werd Felix bang en zei: “Voorlopig kunt u gaan. Wanneer ik in de gelegenheid ben, zal ik u weer laten roepen.” Maar intussen hoopte hij dat Paulus hem geld zou aanbieden; daarom liet hij hem telkens weer komen voor een gesprek. noot Handelingen 23.24-26; NBV21].
Toen Felix het gouverneurschap overdroeg aan Festus, zat Paulus nog altijd vast. Zoals ik al vertelde, hernieuwde deze de rechtszaak met Agrippa II en Berenike als adviseurs. Uiteindelijk ging Paulus door naar Rome voor hoger beroep.
De knevelaar
Het detail dat ons vermoedelijk het meeste opvalt, is dat Felix zijn gevangene vasthield in de hoop op steekpenningen. Vermoedelijk keek een ingezetene van het Romeinse Rijk minder op als hij hoorde van knevelarij. Het betalen van baksjisj was niet ongebruikelijk. Toch is opvallend dat ook de Romeinse geschiedschrijver Tacitus een vernietigend oordeel heeft over Felix. In de Historiën schrijft hij:
Antonius Felix putte zich uit in wreedheden en lusten, mat zich koningsrechten aan met de geest van een slaaf. Hij had Drusilla getrouwd, kleindochter van Kleopatra en Antonius.noot Tacitus, Historiën 5.9; vert. Vincent Hunink.
In de Annalen laat Tacitus zich in soortgelijke bewoordingen uit: Felix zou hebben gemeend zich ongestraft elke misdaad te kunnen veroorloven.noot Tacitus, Annalen 12.54. Beide passages zijn overigens vrij tendentieus: in het eerste geval leidt Tacitus het in met een opmerking dat Antonius Felix behoorde tot de ridderstand en dus niet, zoals Tacitus zelf, behoorde tot de senatoriële bestuurselite; in het tweede geval herinnert Tacitus eraan dat de gouverneur van Judea de broer was van een vrijgelatene. Een korreltje zout is dus op zijn plaats, zoals altijd bij Tacitus, zoals altijd bij n’importe welke antieke tekst.
De bestuurder
Eén reden waarom we wellicht met een ander karakter te maken hebben dan je op het eerste gezicht zou denken, is dat Antonius Felix acht jaar lang gouverneur was, van 52 tot 60 na Chr. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus vermeldt dat Felix onrust in Caesarea met geweld onderdruktenoot Flavius Josephus, Joodse Oudheden 20.177. en optrad tegen roversbenden. Vaak ging het om verarmde mensen die geen andere uitweg meer zagen dan banditisme. Iets wat we na 40 steeds vaker zien.
Dagelijks pakte Felix een groot aantal van hen op, samen met de terroristen, die hij vervolgens liet terechtstellen. Ook Eleazar de zoon van Dinaeus, de man die de rovers verenigd had in een georganiseerd geheel, kreeg hij via een list in handen. Hij had hem namelijk zijn woord van trouw gegeven dat hem niets kwaads zou overkomen en hem er zo toe overgehaald naar hem toe te komen. Daarop had hij hem in de boeien geslagen en op transport gesteld naar Rome.noot Flavius Josephus, Joodse Oudheden 20.160; vert. Wes & Meijer.
Er is hier een mooie parallel uit de Lage Landen, waar gouverneur Corbulo de zeerover Gannascus op ongeveer hetzelfde moment op ongeveer dezelfde wijze gevangen wist te nemen. Een andere oproerkraaier waar Felix mee afrekende, staat bekend als “de Egyptenaar” en was – al zegt Josephus het niet met zoveel woorden – een messiaanse pretendent. Vierhonderd aanhangers zouden om het leven zijn gebracht.noot Flavius Josephus, Joodse Oudheden 20.171. Dit zullen opnieuw verarmde mensen zijn geweest.
Tot slot was er het conflict met de hogepriester Jonathan, die bij keizer Claudius had gevraagd om Felix als gouverneur, en te laat ontdekte dat de Romein hard optrad tegen het gewone volk. Jonathan werd door moordenaars, mogelijk sicariërs, uit de weg geruimd, volgens Josephus op verzoek van Felix, die de moord onbestraft had gelaten.noot Flavius Josephus, Joodse Oudheden 20.164-165. Dit kan laster zijn, en in elk geval speelt op de achtergrond mee dat Jonathan niet behoorde tot de sadducese familie die het hogepriesterlijk ambt in deze tijd min of meer monopoliseerde. Het is denkbaar dat we de opdracht tot de moord moeten zoeken bij die familie.
Wat ik maar zeggen wil: wat Josephus heeft te melden, duidt niet per se op een incompetente bestuurder. De Joodse geschiedschrijver heeft echter ook een vooringenomenheid: hij walgt van iedereen die zich tegen het gezag van de Joodse elite en de keizer verzette, en slikt kritiek in op een gouverneur die daartegen optrad.
De netwerker
Geen enkele Romeins bestuurder kon zonder patronage. In het geval van Antonius Felix hebben we daarvan een beeld. Tacitus en Josephus noemen allebei Felix’ broer Pallas, een van de naaste medewerkers van de keizers Claudius en Nero. Pallas en Felix waren allebei slaaf geweest van Drusus en Antonia Minor, maar vrijgelaten. En vrijgelatenen uit de keizerlijke familie konden het vér brengen. Pallas beschermde zijn broer later, toen hij zich moest verantwoorden voor zijn optreden in Caesarea.
We weten nog meer over Felix’ netwerk. Zijn eerste echtgenote was Drusilla, een prinses uit Mauretania, wier vader Juba II in 40 door Caligula was geëxecuteerd. Inderdaad was Drusilla, zoals we hierboven zagen, een afstammelinge van Marcus Antonius en Kleopatra VII. Een huwelijk in een koninklijke familie zal Felix’ carrière zeker niet hebben geschaad en ook kapitaal hebben opgeleverd. Toen hij gouverneur werd, behoorde hij tot de ridderstand.
Eenmaal in Judea, hertrouwde Felix met een andere prinses die eveneens Drusilla heette: de zus van Agrippa II en Berenike. Zoals we al zagen, noemde ook de auteur van de Handelingen deze Drusilla. Flavius Josephus bekritiseert de prinses omdat zij zou zijn getrouwd “in strijd met de wetten van haar voorvaderen”,noot Flavius Josephus, Joodse Oudheden 20.143. maar in dit geval hangt het er maar van af wiens uitleg je wil volgen. Lang niet iedereen zag dat zo.
Kortom: terwijl de auteur van de Handelingen en Tacitus redenen hebben om Felix negatief te beoordelen, heeft Josephus redenen om niet al te scherp te oordelen. Als hij al verwijten maakt, betreft het Felix’ echtgenote. We blijven achter met een intrigerende puzzel.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
#Berenike #CaesareaMaritima #Claudius #DrusillaHerodiaansePrinses_ #DrusillaMauretanischePrinses_ #FlaviusJosephus #Gannascus #HandelingenVanDeApostelen #HerodesAgrippaII #JubaII #Judea #MarcusAntoniusFelix #MauretaniaCaesariensis #NieuweTestament #PallasVrijgelatene_ #Paulus #PubliusCorneliusTacitus