#historischeTaalkunde

2024-10-05

De Frygiërs van koning Midas

Frygisch reliëfje (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Ik heb al een paar keer verwezen naar de Frygiërs, een volk dat in de IJzertijd woonde in Anatolië – zeg maar Turkije. Toen ik blogde over de taal van de Trojanen, wees ik er bijvoorbeeld op dat de Frygiërs vanaf de Balkan naar Anatolië waren gemigreerd en toen de voorouders van de Lydiërs naar het zuiden hadden geduwd. Voor deze migratie zijn verschillende aanwijzingen, zoals de verspreiding van typisch Balkan-aardewerk naar Troje VIIb. De Troje-expositie in Rotterdam stelde dit verband centraal, maar dat was in 1984. Ik weet niet of de archeologische inzichten nog dezelfde zijn.

Maar daarnaast is er het talige bewijs. De Frygische taal is te reconstrueren uit namen, citaten en pakweg 400 inscripties: ruim voldoende om te zien dat ze niet verwant is met de Anatolische talen van de Bronstijd, zoals het Luwisch, en de daarvan afgeleide IJzertijdtalen, zoals het Lydisch en het Karisch. Het Frygisch lijkt veel meer op de talen van het zuidelijke Balkanschiereiland en behoort dus tot een andere tak van de Indo-Europese familie. Ook de Griekse onderzoeker Herodotos weet dat de Frygiërs feitelijk Thracische Brygiërs waren, die ooit de Hellespont waren overgestoken.noot Herodotos, Historiën 7.3. De overgang van /b/ naar /f/ die we in deze twee eigennamen zien, is ook verder goed gedocumenteerd.

Frygiërs in Centraal-Anatolië

Wanneer vond die migratie plaats? Troje VIIb wordt meestal tussen pakweg 1150 en 950 v.Chr. gedateerd: een aanwijzing dat de Frygiërs in de twaalfde eeuw begonnen aan de oversteek van Europa naar Azië. Ze zouden zich uiteindelijk vestigen in het westen van de Anatolische hoogvlakte, maar er zijn aanwijzingen dat Frygische groepen aanvankelijk ook veel oostelijker waren. De Assyrische koning Tiglath-Pileser I (r.1114-1076) verwijst namelijk naar “Muški” die hij versloeg in de buurt van de Eufraat. De Assyriërs zouden deze naam later gebruiken om de Frygiërs aan te duiden. Natuurlijk is het denkbaar dat de Assyriërs een en hetzelfde woord gebruikten voor twee verschillende Anatolische volken, maar het valt ook niet uit te sluiten dat een vroege groep Frygiërs uitzwermde tot aan de Eufraat.

Frygisch aardewerk (Archeologisch Museum, Kayseri)

Misschien vinden we ook in de loop van de achtste eeuw v.Chr Frygiërs in het zuidoosten van de Anatolische hoogvlakte, in Tyana. Het bewijs is echter zwak: het gaat alleen om een man genaamd Mit-ta-a, genoemd in Assyrische bronnen, die dezelfde zou zijn als de legendarische Frygische koning Midas. De naamovereenkomst is opvallend, maar ook niet méér. Over Midas straks meer.

Frygiërs in West-Anatolië

De belangrijkste groep bouwde een koninkrijk in de buurt van Gordion, een kleine honderd kilometer ten westen van Ankara. Een andere groep Frygiërs bleef in de buurt van de Hellespont en clusterde rond het latere Daskyleion. (Er zijn dus eigenlijk twee Frygiës.) Het staat vast dat de immigranten allerlei gewoontes overnamen van de eerdere bevolking, zoals de verering van de grote godenmoeder, die we ook wel kennen als Kybele.

Beeld van Matar (Museum van Gordion)

De Frygiërs van Gordion heersten over een groot deel van westelijk Turkije. Dit koninkrijk had de trekken van een vroege staat, dus geen stamsamenleving. Ruim 250 inscripties bewijzen dat er een geletterde elite was; ook zien we dat de vorsten een internationaal netwerk onderhielden. Er waren contacten met Delfi in het westen, noot Herodotos, Historiën 1.14. en met Urartu en Assyrië in het oosten. Daarmee was Gordion verbonden via de Koninklijke Weg.

De beroemdste koning van Frygië was Midas, die bekend is uit Griekse sagen. Het hoeft niet per se één man te zijn geweest: het kan gaan om een titel. Ook Assyrische bronnen verwijzen naar een Mit-ta-a. Die vertellen dat tijdens diens regeringsperiode de nomadische Kimmeriërs Anatolië binnenvielen. In 710/709 zag Mit-ta-a zich gedwongen hulp te vragen bij de Assyrische koning Sargon II. Helaas bleek dat onvoldoende. In 696/695 pleegde Mit-ta-a, die een veldslag had verloren, zelfmoord. Het moet niettemin een machtig man zijn geweest, die de middelen had gehad om voor zijn voorganger een enorme grafheuvel te laten opwerpen. Een bezoek aan de grafkamer is een hoogtepunt bij elke reis naar Turkije.

De grote tumulus van Gordion

Perzisch Frygië

De Kimmerische plundertochten zorgden voor een halve eeuw van verwarring, waarin Frygië uiteenviel in kleine vorstendommen. Uiteindelijk wist de Lydische koning Gyges (ca. 650 v.Chr.) de orde te herstellen. Een van zijn opvolgers, Alyattes, veroverde het voormalige Frygië – zowel dat rond Gordion als dat rond Daskyleion – en versterkte Gordion. Vanaf nu was Frygië geen politieke eenheid meer maar slechts een geografisch begrip.

Toen de Perzische koning Cyrus de Grote rond het midden van de zesde eeuw Anatolië onderwierp, werd Frygië een satrapie. Of beter: twee, want de ene lag rond Gordion en de andere (“Hellespontijns Frygië”) rond Daskyleion. Er was  continuïteit in de architectuur en de taal (150 inscripties), in de wijze waarop men landbouw bedreef (vooral veeteelt) en in de religie: de cultus van de grote godenmoeder was nog eeuwen te vinden in de stad Pessinos.

Het Perzische garnizoen in Gordion was daar nog in de laatste maanden van 334 v.Chr., toen de Macedonische commandant Parmenion, de rechterhand van Alexander de Grote, de stad bezette. Het verhaal van de Gordiaanse Knoop heb ik al eens verteld.

Frygië maakte nadien deel uit van enkele hellenistische rijken en kwam uiteindelijk in handen van de Romeinen. De regio raakte opgenomen in de grotere wereld en de mensen begonnen de grote talen van de Oudheid te spreken: Grieks en wellicht ook wat Aramees. Het is dan ook verrassend dat er in de vijfde eeuw na Chr. nog mensen waren die nog steeds Frygisch spraken.noot Sokrates, Kerkgeschiedenis 5.23.

#AlexanderDeGrote #AnatolischeTalen #CyrusDeGrote #Daskyleion #Frygië #GordiaanseKnoop #Gyges #HellespontijnsFrygië #historischeTaalkunde #IndoEuropeseTalen #Kimmeriërs #KoningMidas #KoninklijkeWeg #Kybele #LuwischeTalen #Lydië #Muški #Parmenion #Pessinos #SargonII #satrapie #TiglatPileserI #Turkije #Tyana

2025-07-17

Hercules van Magusa?

Hercules Magusanus (Museumpark Xanten)

In mijn vorige blogje besprak ik de mogelijkheid dat Hercules Magusanus een syncretisme was van een Romeinse halfgod en een Keltische of Germaanse godheid. Nu de andere mogelijkheid: Hercules Magusanus is de Hercules van Magusa, of iets dat daarop lijkt. Je kunt denken aan het Gallische woord magos, “veld”, dat in allerlei plaatsnamen is te herkennen, zoals Senomagus, “oud veld”, en Noviomagus, “nieuw veld”. Misschien brengt dit spoor ons verder, maar je zou dan willen weten wat het Keltische element is dat tot -anus verlatiniseerde.

Oude speculaties

De mogelijkheid dat Magusanus verwijst naar een plaats, is heel lang besproken geweest. Op de DNBL zijn vroegnegentiende-eeuwse publicaties te vinden vol vroegnegentiende-eeuws gespeculeer. Die hoeven niet per se onzin te zijn. Een van de eerste echte geleerden die zich ermee bezighield, Conrad Leemans, herhaalde in 1846 in Gedenkteekens van Hercules Magusanus de eerdere speculatie dat als het ging om de Hercules van deze of gene plaats, het zou kunnen gaan om Mecusa, ook bekend als Divodurum ofwel Metz. Ik denk dat dit moderne linguïsten niet overtuigt.

Wijding aan Hercules Magusanus uit Empel

Een tweede door Leemans geopperde mogelijkheid is het Magusa of Mahusa, dat hij kent uit een bezittingenlijst van de bisschop van Utrecht uit 866. Hij citeert die tekst als Fregimahusensa. Latere verwijzingen naar dezelfde bezittingenlijst noemen die plek Mahusenham en identificeren haar met een hofstede Muiswinkel, die aan de andere zijde van de Rijn ligt tegenover Wijk bij Duurstede. Daar stemden in elk geval Eduard Norden en Alexander Byvanck mee in, niet de geringste geleerden.

Het zou betekenen dat Germaanssprekenden op zeker moment een plaats genaamd Magusa tot hun heim maakten. Opnieuw weet ik niet of dit moderne linguïsten overtuigt, maar ik heb niet kunnen ontdekken waarom de hypothese dat Hercules Magusanus is vernoemd naar een plaats (Metz of Mahusenham of iets anders) inmiddels is ingeruild voor de hypothese dat de dubbele naam een syncretisme is.

Leemans, Norden, Byvanck: met Vollgraffnoot De man die Utrecht zijn Romeinse verleden gaf. erbij was dit de generatie die voor het eerst een wetenschappelijk te noemen synthese maakte van ons verre verleden. Even verdienstelijk is dat ze ook de zwakke punten van dat beeld al scherp in beeld hadden, zoals – in dit geval – de vreemde mis-match tussen de goden die we kennen uit inscripties (zoals Magusanus) en de Germaanse godenwereld die we kennen uit de literaire bronnen. Vollgraff wist in alle destijds bekende Romeinse inscripties met moeite één uit de literaire bronnen bekende Germaanse godheid aan te wijzen, Baldur, en Byvanck betwijfelde zelfs dat. Het fundamentele probleem bij Magusanusonderzoek is, heel voorspelbaar, dat de data schaars, ambigu en niet consistent zijn.

Wijding aan Hercules Magusanus uit Herwen (Collectie Gelderland)

Aangepaste interpretaties

En dus worden interpretaties voortdurend aangepast. Terwijl Leemans, Norden en Byvanck dachten dat Hercules Magusanus de Hercules was van deze of gene plek, is de interpretatie inmiddels verschoven naar de opvatting dat het een syncretisme was. Wat ik niet heb kunnen ontdekken, is de verklaring voor die ommekeer. Maar ik kan drie dingen verzinnen die mee kunnen hebben gespeeld.

Eén: misschien speelt de inscriptie uit Ruimel een rol, want de volgorde Magusanus Hercules laat zich beter met syncretisme rijmen dan met een plaatsnaam. Tegelijk: Norden, een van de grootste kenners van het Latijn, kende deze inscriptie en vond deze unieke volgorde blijkbaar niet belangrijk genoeg om te stoppen met zoeken naar een Hercules van een plek genaamd Magusa.

Twee: degenen die op zoek waren naar Magusa, waren zó gespitst op Mahusenham dat, toen in Muiswinkel niets werd aangetroffen, ze dachten dat deze hypothese was weerlegd en ze niet meer hoefden zoeken naar andere plaatsen. Uiteraard is dit een drogredenering, al was het maar omdat we de overgrote meerderheid van de antieke toponiemen überhaupt niet kennen. Als er een Magusa is geweest, is het het meest aannemelijk dat het niet is gedocumenteerd. Het kan niet vaak genoeg worden benadrukt dat oudheidkunde de wetenschap is van het gebrek aan data.

Drie: ik kan me ook voorstellen dat archeologen de oudere literatuur niet voldoende kennen en dat ze, toen iemand voor het eerst een etymologie voor een mogelijk Germaanse of Keltische godheid opperde, niet in de gaten hebben gehad dat de vraagstelling was verschoven. Dat gebeurt wel vaker.

Kortom: ooit meenden geleerden dat Hercules Magusanus de Hercules van Magusa was, inmiddels denken andere geleerden aan syncretisme, en ik kan niet ontdekken waarom. Ongetwijfeld is er ergens een belangrijke publicatie die ik, ondanks aller hulp, niet heb kunnen raadplegen. The truth is out there, voor ons verborgen, achter academische betaalmuren.

#AlexanderByvanck #Baldur #Bataven #ConradLeemans #EduardNorden #Empel #GallischeTaal #HerculesMagusanus #Herwen #historischeTaalkunde #WijkBijDuurstede #WilhelmVollgraff #Xanten

2025-04-22

Despotes hippon

Despotes hippon (Archeologisch museum, Barcelona)

Kijk, dat is dus het probleem: als je geen teksten hebt, zijn sommige archeologische vondsten lastig te interpreteren. De geschiedenis van de archeologie is te lezen als een lange en redelijk succesvolle poging toch verder te komen. Eén van de trucs is de historische taalkunde: veel van wat archeologen weten over de Brons- en IJzertijd, is gebaseerd op inzichten over de Proto-Indo-Europese cultuur. Ik blogde al eens over namen, sociale stratificatie en religie.

Iberische religie

Zo kunnen we ook uitspraken doen over de Iberische religie. Weliswaar schreven de Iberiërs zo nu en dan zaken op, maar het is allemaal nogal marginaal. Als we echter aan de hand van allerlei beter gedocumenteerde Indo-Europese culturen kunnen vaststellen dat men in de Proto-Indo-Europese cultuur de zonnegod vereerde, en als we afbeeldingen van de zon vinden in Iberië, dan is het geen al te gekke gedachte dat ook de Iberiërs de zon vereerden. De redenering ligt zelfs zo voor de hand, dat menigeen niet meer weet dat het feitelijk slechts een hypothese is.

En nu dus: het reliëf hierboven, te zien in het archeologisch museum in Barcelona. Dat is weliswaar het archeologische museum van Catalonië, maar dit reliëf is gevonden te Villaricos, een havenstadje in het zuidoosten van Spanje. In de Oudheid heette het Baria en het behoorde tot de provincie Baetica. Ik lees nu eens dat het reliëf ergens tussen 300 en 100 v.Chr. is gemaakt, en ik lees ook weleens dat het dateert uit de tijd tussen 500 en 200. Kortom, we weten het niet.

Despotes hippon

Wat we zien is een tweehoofdige man (?), gezeten op een krukje, geflankeerd door twee paarden die, zoals in een circusdressuur, netjes rechtop zitten. Er zijn meer van dit soort afbeeldingen, en archeologen duiden de afgebeelde persoon aan als despotes hippon, de “heer der paarden”.

Uit de Indo-Europese religie kennen we wel meer figuren die zich bezighouden met paarden: de Tweelingen. De Romeinen noemden ze Castor en Pollux en elders hadden ze weer andere namen. Van de Grieken hadden de Romeinen het verhaal overgenomen dat de Tweelingen de gewoonte hadden in veldslagen te verschijnen en een van de strijdende partijen naar de overwinning te leiden. De tweehoofdige despotes hippon moet zijn ontstaan uit de verering van dat duo. Misschien zijn het zelfs wel twee mannen die op het reliëf uit Villaricos zijn afgebeeld, want ooit was dat beschilderd en we weten niet hoe.

Santiago

De cultus voor de Tweelingen/Ruitergoden was populair op het Iberische Schiereiland. Ik heb meer dan dertig jaar geleden (en ik weet niet meer waar) eens gelezen dat er een heiligdom was in het uiterste noordwesten van Spanje, dat in de christelijke tijd werd aangezien voor Jakobus, de broer van Jezus. Die heilige verscheen tijdens een van de veldslagen van de Reconquista om de christenen naar de overwinning te leiden (Santiago Matamoros).

Ik wil best aannemen dat er Iberische invloed is op dit populaire Spaanse verhaal, maar het is eeuwen na de veronderstelde veldslag opgeschreven, en het veronderstelt een verwisseling tussen Jakobus de Rechtvaardige (Jezus’ broer) en Jakobus de Meerdere (een van de Twaalf, vereerd in Santiago de Compostela). Kortom: ik zou er niet al te zeker van zijn.

[Dit was het 491e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]

#Baetica #despotesHippon #historischeTaalkunde #IndoEuropeanistiek #JakobusDeMeerdere #JakobusDeRechtvaardige #paard #ProtoIndoEuropeseSamenleving #Reconquista #SantiagoDeCompostela #SantiagoMatamoros #TweelingenHalfgoden_ #Villaricos

2024-12-30

Klankwetten en taal-universalia

Oké, dit is wel een heel obligaat plaatje bij een blogje over taalkunde, maar hé, het had ook een Toren van Babel kunnen zijn en dat was als cliché nog erger.

Nog niet zo lang geleden, laten we zeggen rond 1970, bestond het idee dat wetenschappelijke kennis veelal was te herleiden tot wetmatige verbanden. Ongeveer zoals in de exacte wetenschappen dus. In de archeologie was dit een van de ambities van wat destijds bekendstond als Nieuwe Archeologie en tegenwoordig als processuele archeologie; historici hadden het over het positivistische of het wetmatige verklaringsmodel. In beide gevallen is men van de ambitie teruggekomen. De postprocessuele archeologen en latere generaties historici accepteerden dat het voor het verklaren van de verschijnselen ook weleens handig kon zijn je in te leven in de actoren – klassieke hermeneutiek, met andere woorden. Dat was én een erkenning dat er in de geesteswetenschappen een element van subjectiviteit aanwezig zou blijven én een opdracht om die subjectiviteit zoveel mogelijk in te perken.

Klankwetten

Anders dan deze twee oudheidkundige specialismen, heeft de historische taalkunde nooit de ambitie laten varen de verschijnselen wetmatig te verklaren. En inderdaad zijn talen te beschrijven aan de hand van regels die, voor de verschijnselen die ze beschrijven, algemeen zijn; tegelijk zijn die verschijnselen wat beperkter gedefinieerd dan in de natuurwetenschappen.

Ik zal wat voorbeelden geven van de wijze waarop klankwetten worden gevonden. Het eerste ontleen ik aan het moderne Nederlands en Afrikaans, die beide teruggaan op dezelfde prototaal, namelijk het vroegmoderne Nederlands.

NederlandsAfrikaansvroegvroegvroegervroërlaaglaaglagerlaër

De verklaring is een klankwet: “in het Afrikaans verdwijnt een /g/ als die tussen twee klinkers staat”. Het Afrikaans kent op deze klankwet uitzonderingen als quagga, maar die zijn evident ontleend aan een andere taal. Onze klankwet kent geen uitzonderingen. In dit voorbeeld kunnen we dat ook verifiëren, want in zestiende- en zeventiende-eeuwse Nederlandse teksten is sprake van vroegh, vroegher, laegh en laegher.

Dit is dus het principe: je zoekt voorbeelden – uiteraard meer dan vier – en herkent (induceert) patronen. Het resultaat is een wet, omdat de verandering altijd optreedt, zij het in een beperkt aantal situaties. In dit geval immers voor één taal en één medeklinker tussen twee klinkers. Omdat taalkundigen echter zo vaak en zo veel van dit soort regelmatigheden hebben kunnen vaststellen én geverifieerd gekregen, hebben ze vertrouwen in de reconstructies van niet bewaard gebleven oude talen. Neem de volgende woorden:

NederlandsDuitsEngelskrachtKraftcraftschachtSchaftshaftachterafter-afterluchtLuftloftstichtenStiften– (maar vgl. stiff)

Je zou een regel kunnen formuleren “een oud-Germaanse /ft/ wordt in het Nederlands /cht/”. Voor we concluderen dat het zo is, moeten we natuurlijk kijken of er uitzonderingen zijn. Onze taal kent allerlei woorden die, net als in het Engels en Duits, eindigen op /ft/, maar dat zijn vaak leenwoorden (zoals lift). Er zijn nog een paar restgevallen, zoals bruiloft, dat niet zou mogen bestaan. We zouden brulocht hebben verwacht, dat inderdaad is gedocumenteerd. De oude vorm bruiloft heeft alleen overleefd in het Hollandse dialect en heeft zich daarvandaan over de andere dialecten verspreid.

Concreet betekent dit dat we Duitse en Engelse ft-woorden én Nederlandse cht-woorden mogen gebruiken als we het Proto-West-Germaans reconstrueren, wat de databasis aanzienlijk verbreedt. We kunnen dus vertrouwen hebben in de reconstructie van oude talen.

Taal-universalia

Ook al zijn de klankwetten vrij solide, je zou een controle willen hebben op de reconstructie van een niet bewaard gebleven oude taal. Gelukkig zijn er ook taal-universalia: algemene kenmerken die gelden voor alle talen. Er zijn zo’n 6000 talen gedocumenteerd, en niet één daarvan blijkt klinkerloos te zijn. Sterker nog, zelfs de taal met (voor zover bekend) het kleinste aantal klanken, het Ubykh, heeft nog altijd twee klinkers. Met N=6000 mogen we aannemen dat elke taal tenminste één klinker heeft. Als we een oude taal zouden reconstrueren zonder klinkers, is er iets mis gegaan.

Nu is zo’n reconstructie nog nooit gemaakt, dus dit voorbeeld is gratuit. Interessanter is dat als een taal een /g/ heeft, die taal ook een /d/ heeft, en dat als een taal een /d/ heeft, er ook een /b/ is. Deze wetmatigheid is bepaald niet gratuit, want bij de reconstructie van het Proto-Indo-Europees zijn de /g/ en de /d/ goed aantoonbaar, maar is de /b/ dat een stuk minder. Er zijn daarvoor complexe verklaringen bedacht.

Taal-universalia zijn belangrijk, omdat ze aangeven in welke richting talen veranderen kunnen. Als we een taal hebben met een /b/, een /d/ en een /g/, en als die een van die medeklinkers verliest, dan zal dat altijd eerst de /g/ zijn en pas later de /d/. Omgekeerd, een taal met alleen een /b/ kan er wel een /d/ bij krijgen maar nooit een /g/.

Een vergelijkbaar voorbeeld: een taal met tweevoud (dualis) kent ook een meervoud, en een taal met een meervoud kent ook enkelvoud. Als een taal met tweevoud, zoals het oudste Grieks, vereenvoudigt, zal het die vorm als eerste verliezen.

Kortom

Samenvattend: de taalkunde heeft goed gedocumenteerde klankwetten voor levende talen, kan de methode om klankwetten op te sporen extrapoleren naar verdwenen talen, en kan de reconstructie gedeeltelijk verifiëren met taal-universalia.

[De oudheidkundige wetenschappen zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van stukjes over het wetenschappelijk aspect, vindt u daar.]

#GermaanseTalen #historischeTaalkunde #inductie #klankwet #ProtoIndoEuropees #taalUniversalia #taalkunde

2024-11-27

Een onbekende taal op Sicilië

Inscriptie uit Mendolito

Niet ver van het theater, amfitheater en het grote altaar van Syracuse, recht tegenover de wonderlijk mooie kerk van Onze Lieve Vrouwe van Tranen, bevindt zich het archeologisch museum. Naar goed Italiaans gebruik is het vernoemd naar een verdienstelijke archeoloog, in dit geval Paolo Orsi. De museale collectie is vermoeiend groot, en waanzinnig interessant.

Neem bovenstaande inscriptie uit Mendolito, een dorpje ten zuidwesten van de Etna. De vondstomstandigheden zijn duidelijk: dit zandstenen blok is in 1962 bij een officiële opgraving aangetroffen en maakte deel uit van een versterking uit het midden van de zesde eeuw v.Chr. Er staan zo’n vijftig letters op, die we van rechts naar links moeten lezen. Het interessante is dat we, ruim zestig jaar na de ontdekking, maar nauwelijks een idee hebben wat er staat.

Alfabet

Dat is in de eerste plaats omdat het geen gewone West-Griekse letters zijn. Het Griekse alfabet is afgeleid van een Fenicisch schrift, en daar heeft het nog wat trekjes van. Op de bovenste regel is bijna helemaal links nog een soort F te zien: dat is een wau, die in het klassieke Griekse alfabet niet meer als letter voorkwam, maar in de West-Griekse alfabetten nog wel. De > valt niet met zekerheid te identificeren en sommige tekens lijken helemaal nergens op. Elke onderzoeker die ernaar heeft gekeken, lijkt er andere letters in te hebben herkend.

ΔΗϜΧ>ΣΛ?ΕΑΑΚΣΑΠͰΠΕΜΑΡΑΚΑΜΑΙ
ΑΛAΘA?ΑΚI?ΗΝΕΙA>?ΛΕΣΟΤΥΕΤ
??ΕͰ

Een tweede probleem is de taal. Hoewel spaties ontbreken zijn er drie herkenbare woorden. De tekst begint et ΙΑΜ ΑΚΑΡΑΜ. Dat lijkt wel wat op andere talen uit het vroege Italië en zou in klassiek Latijn hanc arcem zijn, “deze versterking”. De tweede regel begint met ΤΕΥΤΟΣ, en dat is te herleiden tot een van de allerbekendste Proto-Indo-Europese woorden, *teuta, wat zoiets als gemeenschap betekent.

De strekking van de inscriptie zal dus zijn dat de bewoners van zesde-eeuws Mendolito een versterking hebben gebouwd. In de rest van de tekst zal wel een god of godin worden aangeroepen om het bouwwerk te beschermen. Of er wordt een vloek uitgesproken over wie over de muur klimt. Zoiets. Maar dit is dus gespeculeer. Feitelijk hebben we nauwelijks een idee van de inhoud.

Onbekende taal

Resteert de vraag welke taal dit is. De drie geïdentificeerde woorden en de locatie brengen ons in de richting: we zitten in de Italische tak van de Indo-Europese taalfamilie. De antieke bronnen noemen Sicaniërs als oudste bevolking van het eiland, en zij zouden naar het westen zijn gedreven door immigrerende Siculiërs. Men neemt daarom wel aan dat er twee pre-Griekse, Italische talen zijn geweest: Sicanisch in het westen en Siculisch in het oosten. De tekst uit Mendolito zou tot die laatste taal moeten hebben behoord.

Dat wil ik best geloven, maar er zijn maar heel weinig teksten uit deze twee talen bekend en bovendien heb ik het altijd wat raar gevonden dat de twee taalnamen zo sterk op elkaar lijken. Zo groot is het verschil tussen de /n/ en de /l/ nou ook weer niet (“Nabonidus” is bijvoorbeeld in het Grieks “Labynetos”). Ik sluit niet uit dat het verschil tussen de twee talen niet groter is dan dat de Grieken in het westen van het eiland de naam van het oorspronkelijke volk anders hebben verstaan dan de Grieken in het oosten.

Enfin. Hoe dat ook zij: de inscriptie van Mendolito documenteert een taal die we nauwelijks kennen en begrijpen. Leuk toch?

[Dit was het 477e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]

#historischeTaalkunde #IndoEuropeseTalen #Mendolito #PaoloOrsi #Sicilië #Syracuse

2024-05-06

De Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch

De twee takken van het Proto-Indo-Anatolisch

Ik vertelde onlangs dat het er sterk op lijkt dat het Proto-Indo-Europees en het Proto-Anatolisch afstammen van dezelfde oertaal, die linguïsten aanduiden als Proto-Indo-Anatolisch ofwel PIA. Voor deze constatering is zowel taalkundig als DNA-bewijs.

Nu zijn er aanzienlijke verschillen tussen deze twee prototalen. Ik vertelde al eens dat de Indo-Europese talen drie woordgeslachten hebben en de Anatolische talen twee. Zo’n groot verschil kan niet zijn ontstaan in drie of vier generaties. Taalkundigen denken daarom dat er een paar eeuwen zijn verstreken tussen de tijd waarin we beide prototalen moeten plaatsen (zeg tweede helft vierde millennium v.Chr.) en de tijd van hun gedeelde voorganger. Dat zal de tweede helft van het vijfde millennium zijn geweest. Zie het stamboompje hierboven. En nieuwsgierig als we zijn, zouden we willen weten op welke plek dat Proto-Indo-Anatolisch gesproken is geweest. Anders geformuleerd: waar was de Urheimat van het PIA?

Van de Wolga naar Oekraïne, de Balkan en Anatolië

Er zijn twee theorieën. Traditioneel – dat wil zeggen: sinds 2007 – identificeren oudheidkundigen de Chvalynskcultuur, die in het vijfde millennium v.Chr. bestond langs de Midden-Wolga, als de Urheimat van het PIA. Die groep zou dus in tweeën zijn gesplitst. De ene groep migreerde zuidwestwaarts en werd de Yamnaya-cultuur, die in de loop van een millennium het genetisch profiel ontwikkelde dat zich later, met de Indo-Europese migraties, verspreidde naar West-Europa en India. De andere groep bewoog westwaarts, richting Beneden-Donau, en trok vervolgens over de Bosporus Anatolië binnen. Dit waren dus de sprekers van het Proto-Anatolisch.

Aan deze migraties is niet vreemds: in Centraal-Eurazië zijn allerlei migranten gedocumenteerd die van het droge oosten naar het wat vochtiger westen trokken: Skythen, Sarmaten, Hunnen, Avaren en zo voort. Ook migraties van de Balkan over de Bosporus naar Anatolië zijn niet zonder parallel, zoals die van de Frygiërs en de Galaten. We zullen zien dat er meer argumenten zijn voor de traditionele visie: de PIA-Urheimat lag aan de Midden-Wolga, de groep splitste, de PIE-Urheimat lag in Oekraïne en de Proto-Anatolisch-sprekenden trokken via de Beneden-Donau verder naar West-Anatolië.

Sinds 2018 is er echter een andere hypothese, die een PIA-Urheimat postuleert in het gebied ten zuiden van de Kaukasus, dus Armenië en omgeving. Vanuit deze regio zou er enerzijds een beweging noordwaarts zijn geweest, waar dan de PIE-sprekende Yamnaya-cultuur in Oekraïne ontstond, en een beweging westwaarts, waar de Proto-Anatolisch-sprekenden zich vestigden in Anatolië. Zie ik het goed, dan is de argumentatie beperkt tot “we hebben DNA-bewijs” en ontbreekt een weerlegging van de argumenten die pleiten voor de traditionele verklaring. Het bewijs is dus maar half, terwijl je juist extra bewijs zou verwachten als een migratie van zuid naar noord over de Kaukasus wordt gepostuleerd – want daarvoor bestaan nauwelijks parallellen. En bijzondere claims vergen bijzonder bewijs.

De argumenten voor de traditionele visie

Een eerste argument voor de traditionele visie veronderstelt dezelfde redenering als waarmee onderzoekers de Urheimat van de Proto-Indo-Europees-sprekenden zochten: ze kijken naar woorden. Het Proto-Indo-Anatolisch blijkt nu wel woorden te kennen die duiden op veeteelt (herder, weide, rund, schaap…), maar niet voor akkerbouw (kikkererwt, linzen, tarwe, ploeg…). Anders gezegd: we moeten een gebied vinden waar in het vijfde millennium v.Chr. wél veetelers waren, maar geen akkerbouwers. Daaraan voldoet de Chvalynskcultuur, en het gebied bezuiden de Kaukasus niet. Dat is zelfs de regio waar de akkerbouw is uitgevonden.

Een tweede, ietwat omstreden argument is dat het Proto-Indo-Europees verwant is met de Oeraalse talen (zoals het Fins, Hongaars, Ests, Laps, en Samojeeds). Deze talen komen vrijwel zeker uit de Oeral, en dat ligt aanzienlijk dichter bij de Midden-Wolga dan bij de zuidelijke Kaukasus.

Het derde argument is dat het Proto-Anatolisch, dat in de traditionele visie een lange zwerftocht heeft gemaakt van de Midden-Wolga naar de Balkan naar West-Anatolië, onderweg leenwoorden heeft opgepikt. Zo lijken het Grieks (Indo-Europees) en het Hittitisch (Anatolisch) allebei hetzelfde woord voor geul te hebben ontleend aan een derde taal. Dit type onderzoek is nog nauwelijks gedaan, maar wie weet promoveert er nog eens iemand op.

Sterker is het vierde argument. De Anatolische talen bevinden zich in de Bronstijd merendeels in het westen van Anatolië. Van de talen uit die familie bevindt het Hittitisch in Centraal-Turkije zich nog het verst naar het oosten, maar het Palaïsch en het onlangs geïdentificeerde Kalasmisch zitten in het noordwesten en het Luwisch is ook een westelijke taal. Deze verspreiding past beter bij de traditionele visie dan bij de nieuwe Kaukasus-theorie.

Toch de Kaukasus?

Die nieuwe theorie is gebaseerd op het al geconstateerde feit dat enkele typische kenmerken van het Yamnaya-DNA ontbreken in Anatolië. Het gaat hier om het erfelijk materiaal dat nogal misleidend wordt aangeduid als “Eastern Hunter-Gatherers”, hoewel het dus gaat om mensen uit het noorden die in het vijfde millennium v.Chr. al veetelers waren geworden. De Yamnaya-mensen hadden deze genen wel, terwijl de Anatolischsprekenden ze niet hadden. Indien ook die laatsten zouden afstammen van de Chvalynskcultuur, zou je echter hebben verwacht dat ze dit erfelijk materiaal hadden meegenomen. De Anatolische genen lijken daarentegen veel meer op het DNA van de mensen bezuiden de Kaukasus.

Of misschien had ik moeten schrijven: de Anatolische genen lijken meer te lijken op het DNA van de mensen bezuiden de Kaukasus. Want het onderzoek dat tot de afwezigheid van het Eastern Hunter-Gatherers-materiaal in Anatolië concludeerde, was gebaseerd op veertien voorbeelden, en dat is niet heel veel.

Bovendien: we zoeken de verspreiding van een taal, en dat hoeft niet per se te zijn gebeurd door een grootschalige (en dus door DNA-onderzoek te achterhalen) migratie. De romanisering van Iberië en Gallië en de arabisering van de Maghreb voltrokken zich grotendeels doordat de bewoners de taal van een nieuwe elite overnamen. Iets dergelijks kan ook zijn gebeurd toen de Proto-Anatoliërs vanuit de Balkan naar trokken naar Anatolië.

Conclusie

Kortom, de Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch is vooralsnog een open kwestie, en ik zou nog niet al te stellig zeggen dat de Urheimat van Indo-Anatolisch in Armenië of omstreken moet worden gezocht. Zoals gezegd bestaat het bewijs van een stelling uit argumenten daarvoor en een weerlegging van de argumenten er tegen. Er zal echt een antwoord moeten komen op de bovengenoemde argumenten, en vooral het eerste en vierde ogen sterk.

Ik attendeer nog even op dit onlangs verschenen artikel dat, als ik het goed begrijp, ammunitie biedt voor beide theorieën.

[Met dank aan Alwin Kloekhorst.]

#AlwinKloekhorst #ChvalynskCultuur #DNAOnderzoek #FinnoOegrischeTalen #historischeTaalkunde #HittitischeTaal #Kalasmisch #Kaukasus #OeraalseTalen #ProtoIndoAnatolisch #ProtoIndoEuropees #Urheimat #YamnayaCultuur

Client Info

Server: https://mastodon.social
Version: 2025.07
Repository: https://github.com/cyevgeniy/lmst