Emir Abd el-Kader
L’émir Abd-el-Kader, protégeant les chrétiens à Damas en 1860 (
Jan-Baptist Huysmans)
In mijn boek over Libanon – inmiddels herdrukt – behandel ik ook de crisis rond het jaar 1860, toen de maronieten en druzen tegen elkaar ten strijde trokken. Diverse partijen raakten betrokken, waaronder soldaten uit het Ottomaanse leger, die partij kozen voor de druzen en op diverse plaatsen christenen doodden. In Damascus vielen 12.000 doden, waaronder de Nederlandse consul en de Massabki-broers, die door de maronieten tot op de huidige dag worden vereerd. De sultan greep bliksemsnel in en zond een generaal, die de rebelse soldaten standrechtelijk liet executeren en de druzische leiders veroordeelde tot de galg. Evengoed intervenieerde een Frans leger, dat feitelijk dus weinig te doen had.
Terwijl ik deze trieste gebeurtenis beschreef, stuitte ik op een emir Abd el-Kader, die in Damascus de vervolgde christenen had opgenomen in zijn paleis en had beschermd. Die naam kende ik, maar uit een heel andere context. In 2019 was ik in Sétif in Algerije, waar een Jardin d’ Emir Abd el-Kader was, die tjokvol Latijnse inscripties stond, die ik destijds fotografeerde en – tot mijn eigen verbazing – resulteerden in mijn eerste, enige en welbeschouwd hilarische wetenschappelijke publicatie. Ik vroeg me af of het ging om dezelfde man. De naam, “dienaar van de almachtige”, is niet zeldzaam, maar de Arabische rang van emir is dat in een Ottomaanse context wel, en de man uit Sétif en de man uit Damascus leefden allebei rond 1860. Hij was inderdaad dezelfde.
De tuin van emir Abd el-Kader in Sétif.
Ten oorlog
Abd el-Kader ibn Muhyi al-Din werd in 1808 geboren in een religieuze familie. Hij studeerde in Oran (in het noordwesten van Algerije) en publiceerde al jong over de relatie tussen de islam en de nieuwe tijd: actuele vragen, aangezien Egypte in deze jaren onder Muhamad Ali allerlei Franse ideeën overnam en snel moderniseerde. In 1825 bezocht Abd el-Kader Mekka en Egypte, om enkele maanden voor de Franse aanval op Algiers terug te keren. Toen de Fransen die stad hadden ingenomen en hun gezag uitbreidden richting Oran, kozen de Arabische en Berber-bewoners van dat gebied hem tot oorlogsleider, emir.
Abd el-Kader organiseerde enkele expedities tegen de Fransen, maar het was niet alleen door het succes daarvan dat de rust zich herstelde. De Franse gouverneur van de havenstad Oran, Louis Alexis Desmichels, begreep dat onderhandelingen de beste manier waren om de regio te pacificeren. Het hielp dat de Franse regering nog niet goed wist wat het met de veroverde gebieden aan moest. Desmichels erkende Abd el-Kader als de gezaghebber in het achterland. Niet alleen schiep dit verdrag rust, het hielp ook om het succes van de succesvolle Arabische leider te beperken tot Oran.
Toen de Franse regering later besloot de teugels aan te halen, werd Desmichels vervangen door een generaal die het departement onder rechtstreekse controle moest brengen. De Arabieren en Berbers versloegen hem in de slag bij Macta (1835) en Abd el-Kader dwong respect af door de menselijke behandeling van zijn krijgsgevangenen. Een nieuwe Franse commandant had een jaar later meer succes in de slag aan de Sikkak, maar inmiddels was de Franse publieke opinie tegen de dure oorlog. In 1837 sloten de twee partijen het verdrag van Tafna, waarin Abd el-Kader feitelijk een eigen staat kreeg toegezegd in het binnenland. De Fransen beheersten de havensteden, en ze erkenden in Abd el-Kader een tegenstander met wie ze zaken konden doen.
Een eigen staat
Het verdrag bood beide partijen rust. De Fransen konden hun greep versterken op de kuststrook, waarvan ze inmiddels hadden besloten dat ze die nooit meer zouden verlaten, terwijl Abd el-Kader een nieuwe, functionerende staat kon opbouwen op de Hautes Plaines. De hoofdstad was Tagdemt. Hij weigerde de wereldse titel van sultan en zocht in plaats daarvan voor een op de islam gebaseerd gezag. De magistraten waren vaak religieuze leiders; belastingontduiking kwam te gelden als “misdrijf tegen de moslimgemeenschap”; de munt had zelfs een islamitische naam: de muhammadiyya. Dit sloot overigens samenwerking met joden en christenen allerminst uit. “Alle religie berust op twee principes,” meende de emir, “namelijk eerbied voor God en barmhartigheid voor al zijn schepsels.”
Ondertussen weerde hij zuidelijke stammen af, precies zoals de Fransen hadden gehoopt door hem te erkennen als leider van wat vanuit hun perspectief een bufferstaat was. Gaandeweg strekte Abd el-Kaders staat zich ook uit naar het oosten, in de richting van Sétif en Constantine.
Abd el-Kader in Damascus (1862)
Ballingschap
Zoals eigenlijk wel te verwachten viel, hielden de Fransen zich niet aan de afspraak. In 1839 brak oorlog uit, waarin Abd el-Kader zich aanvankelijk succesvol wist te weren. Na vijf jaar koos de sultan van Marokko echter partij voor de Fransen, en dat dwong de emir ertoe zich over te geven (1847). Hoewel was afgesproken dat hij zich in Alexandrië of Akko zou vestigen, deporteerden de Fransen hem naar het kasteel van Amboise.
De onmenselijke verblijfsomstandigheden, waaraan sommige van zijn medegevangenen overleden, veroorzaakten een schandaal. Tot degenen die opheldering eisten, behoorden Victor Hugo en prins Napoleon Bonaparte. Toen laatstgenoemde in 1848 tot president werd gekozen, gelastte hij onmiddellijk de vrijlating van de emir, die ook een aanzienlijk jaargeld kreeg toegezegd onder de voorwaarde dat hij nooit meer naar de departementen Oran, Algiers of Constantine zou terugkeren.
En zo belandde Abd el-Kader in het Ottomaanse Rijk. Hij schreef er enkele politieke traktaten en een boek over Arabische paarden, werd vrijmetselaar én soefi (islamitische mysticus). De emir werkte mee aan de wetenschappelijke uitgave van de geschriften van de middeleeuwse Andalusische mysticus Ibn Arabi. En Abd el-Kader was in Damascus toen daar in 1860 de hel losbarstte. Hij zond zijn zonen uit om de vervolgden naar zijn paleis te brengen, dreigde op de menigte te laten schieten als ze het asiel zou bestormen, en wist zo velen het leven te redden.
Latere jaren
Voor deze interventie kreeg de emir van alle kanten erkenning. Napoleon Bonaparte, inmiddels keizer, verhoogde zijn jaargeld en maakte hem tot officier in het Legioen van Eer. De sultan, de koning van Griekenland en de paus verleenden hem onderscheidingen, en de Amerikaanse president Abraham Lincoln achtte een tweetal dueleerpistolen een passend geschenk. Vijf jaar later ontving Napoleon III de emir in Parijs, waar de bevolking de eregast met enorm enthousiasme begroette.
Abd el-Kader in Parijs (1865)
Van vijand tot vriend van Frankrijk: je kunt de Franse houding lezen als een waardige manier om met een verslagen tegenstander om te gaan. En je kunt Abd el-Kader zien als een Uncle Tom die, uiteindelijk vooral serviel, de imperialistisch politiek mogelijk maakte. En je kunt hem zien als iemand die leefde tussen twee werelden en met wisselend succes zijn eigen wereld verdedigde.
Hij overleed in 1883, vierenzeventig jaar oud, en werd begraven in Damascus. Later, in 1965, is zijn stoffelijk overschot overgebracht naar Algerije – de politieke motivatie moge, drie jaar na de Algerijnse onafhankelijkheid, voldoende duidelijk zijn. Oliver Stone heeft aangekondigd een film over de emir te maken; zijn leven leent zich er zeker voor, maar de ervaring met Alexander doet me hopen dat de Abd el-Kader-film er nooit komt. Hoe die tuin in Sétif er is gekomen, heb ik nog niet ontdekt.
#Algerije #Algiers #Constantine #Damascus #Frankrijk #IbnArabi #LouisAlexisDesmichels #MuhamadAli #NapoleonIII #OliverStone #Oran #OttomaanseRijk #Sétif #VictorHugo